In de film The Florida Project probeert een jonge moeder met haar dochtertje van een jaar of vijf te overleven in een van de vele motels in de buurt van Disney World. De lichtelijk vervallen gebouwen met hun kitscherige pasteltinten als prelude op het Disney-paradijs staan in een volstrekt desolate omgeving van autosnelwegen, parkeerplaatsen, goedkope wafelrestaurants en convenience stores. Het is zomervakantie, de zon blikkert en het kind hoeft niet naar school. De film ontrolt zich vanuit het perspectief van het meisje dat speelt en kattenkwaad uithaalt met een paar vriendjes, maar eigenlijk gaat het verhaal over de moeder die zich niet kan staande houden in het leven. Die ondergang zie je al vanaf het begin aankomen, toch maakt de taaiheid waarmee ze zich te weer stelt indruk.
Kort samengevat is het probleem dat het leven heel erg duur is, als je geen geld hebt. Als je geen partner of familielid hebt die voor neveninkomsten kan zorgen of desnoods alleen maar oppast, kun je als alleenstaande moeder geen reguliere baan vinden. In de sector ongeschoold werk moet je minstens vijftig uur per week draaien om een minimaal inkomen te verwerven en wie let er dan op je kind? Een huurhuis zit er niet in en als je niet op straat wil leven, wordt het een motel, maar dat kost 30 dollar per nacht. Als reguliere part time baantjes niet lukken, wordt het hosselen om de motelkosten te betalen. We zien de jonge moeder dubieus verkregen (namaak?) merkparfum proberen te slijten aan toeristen. Ze marchandeert met de hotelmanager over uitstel van betaling. Het dochtertje mag een tijd meeliften met de gratis wafels die de moeder van een vriendje verstrekt via de achterdeur van het wafelrestaurant, waar die moeder werkt als serveerster (zij heeft in haar motelkamer haar eigen moeder als oppas). Ze ontvangt tegen de regels een man in haar kamer voor seksuele diensten, terwijl het meisje zoet in bad zit, berooft hem stiekem van de Disney World toegangsarmbandjes die voor zijn gezinsleden zijn bestemd, en maakt die te gelde aan weer een andere toerist.
Rijken hebben personeel en noemen dat zelfredzaamheid.
Het zijn allemaal op zijn best schimmige, maar doorgaans keihard illegale activiteiten die onafwendbaar op rampspoed afkoersen en toch dwingt de vindingrijkheid bewondering af. Ik moest aan deze moeder denken, toen ik vorige week een inzicht gevend stukje van Maxim Februari in de NRC las over zelfredzaamheid. Hij stak de draak met de hypocriete oproep van het rijke deel van de maatschappij om de armen zelfredzaamheid aan te leren, omdat het hun daaraan ontbrak (ik parafraseer het even). Te veel hulpeloosheid, te veel je hand ophouden bij de overheid, te veel toeslagen, te veel softheid kortom. Nee, dan de rijken. Die zijn pas zelfredzaam. Voor elk probleem in het dagelijks leven dat zich voordoet hebben ze personeel. Riolering verstopt? Dakpan eraf? Tuin een bende? Geen zin om voor de kinderen te zorgen, te koken of de hond uit te laten? Belastingformulieren invullen? Ze huren gewoon iemand in die de klusjes voor ze opknapt. Die hele zelfredzaamheid is niets anders dan de potentie om geld tegen het probleem aan te gooien. En dan ook nog trots zijn op jezelf dat je het beter aanpakt dan die losers aan de onderkant.
Dit zijn zo van die problemen, waarvoor geen oplossing bestaat, en ik word er ook heus niet meteen communist van, maar wat minder gevoel van entitlement, wat minder het idee dat hun vanzelfsprekend intellectueel superieure kinderen de duurste excellente universiteiten zullen bezoeken, waarna een glorieuze internationale carrière hun deel zal zijn, zou de rijken sieren. Uiteindelijk is het toeval waar een mens wordt geboren. Dat besef dwingt tot nederigheid.
Dat herinnert me aan deze cartoon: http://thewireless.co.nz/articles/the-pencilsword-on-a-plate
Met plezier overgenomen in mijn bespreking van de film: https://www.cornetsdegroot.com/rearwindow/2018/02/11/de-werkelijkheid-buiten-disney-world/#comment-112