Sinds 2007 is het slaan van kinderen wettelijk verboden. Rondom deze wetswijziging speelde zich een discussie af over de pro’s en contra’s van de ‘pedagogische tik’ die nu ineens een illegale handeling was geworden. Hardliners vonden elke klap een vorm van fysiek geweld en daarom verwerpelijk, softliners meenden dat er in het vuur van de opvoeding wel eens een ouderlijke hand kon uitschieten, zonder dat dat meteen als misdaad moest worden bestempeld. Wat ik me afvraag is hoe deze wetswijziging zes jaar later is uitgepakt. Is de frequentie van kindermishandeling significant afgenomen (wat toch de bedoeling van de wet moet zijn geweest, neem ik aan)? Ik heb geen opgewekt stemmende berichten of cijfers van die strekking vernomen, dus ik vermoed dat er in de concrete opvoedingspraktijk niets veranderd is: zo’n tien procent van de ouders kan de opvoeding niet aan en zij mishandelen uit onmacht hun kinderen, terwijl de rest het prima doet en wellicht een heel enkele keer fysiek uit z’n slof schiet.
Hetzelfde gevoel van zinloosheid overvalt me bij het voorgenomen massale overheidsoffensief om het pesten onder kinderen uit te bannen. Pesten is akelig! Dat gedrag gaan ‘wij met z’n allen als maatschappij’ met wortel en tak uitroeien. Hier kan geen zinnig mens op tegen zijn. Net zomin als iemand er op tegen kan zijn om hufters een toontje lager te laten zingen. Paal en perk aan agressie, egoïsme en machtswellust!
Spijtig genoeg maken deze onaangename neigingen (net zoals overigens vriendelijkheid, empathie en inschikkelijkheid) onvervreemdbaar deel uit van de menselijke natuur. Dit vloeit rechtstreeks voort uit het gegeven van de mens als hiërarchisch groepsdier. Een mens leeft nauwelijks als individu, maar grotendeels in groepen, en in elke groep vindt enig gesteggel om de macht plaats. Een duidelijke hiërarchie geeft rust en zekerheid, mits de groepsleden vrede hebben met wie de baas is en met hun eigen positie. Maar zo’n stabiele situatie is zeldzaam, en als die zich al voordoet, kan het enige tijd later heel anders liggen, omdat macht (status en populariteit) begeerlijke eigenschappen zijn, die andere mensen ook voor zichzelf proberen te verwerven.
Doorgaans heeft iedereen in een groep een redelijk adequaat beeld van wie er boven en wie er onder hem staan. In voorkomende gevallen zullen mensen niet aarzelen om onethische middelen in te zetten om hun positie in de groepshiërarchie te verbeteren of te handhaven. Deze onethische middelen kunnen worden samengevat onder de noemer pesten en het gebeurt in alle groepen. Vanaf de basis- en middelbare school (zowel onder leerlingen als onder het team van leraren) tot collega’s op het werk, in gevangenissen, psychiatrische inrichtingen, het leger en zelfs onder bejaarden in het verzorgingstehuis.
Dat pestgedrag veel voorkomt is vanzelfsprekend geen reden om er niets aan te doen. Als veel mensen een geslachtsziekte hebben is je schouders ophalen ook niet de goede reactie. Pesten doet kwaad en slachtoffers kunnen er bodemloos eenzaam van worden. Niet voor niets hebben bedrijven HR-afdelingen en zitten er bij de meeste organisaties en op scholen vertrouwenspersonen die hulp kunnen verstrekken. De vraag is alleen of een nationale op preventie gerichte aanpak met wettelijke verplichtingen voor scholen effectief zal zijn. Het probleem met pesten is dat het in tegenstelling tot bijvoorbeeld een geslachtsziekte of fysiek geweld ambigu gedrag is. Vaak gaat het om geniepig gedrag dat ook gemeen bedoeld is, maar desondanks als grapje wordt gepresenteerd. De standaardreactie op een terechtwijzing is het spelen van de vermoorde onschuld. Maar soms is de intentie wel degelijk humor, terwijl het slachtoffer door bepaalde gevoeligheden uitingen zwaarder opvat dan strikt nodig zou zijn.
Onder het containerbegrip pesten valt onnoemelijk veel gedrag. De menselijke fantasie is onbegrensd in het verzinnen van manieren om een ander te ondermijnen en tegelijk de lachers op z’n hand te krijgen: van een knorgeluidje maken bij het passeren van het slachtoffer in de gang, het geven van bijnamen tot aan de ander in elkaar slaan en digitaal terroriseren. Het lijkt op voorhand ondoenlijk om verschillende pestsituaties met een evidence based oplossing tegemoet te treden. De ene keer is een indringend gesprek van een autoriteit met de pester(s) voldoende, de andere keer kan een leerkracht pester plus slachtoffer dwingen om samen aan een project te werken. Soms kan het helpen als een slachtoffer een pestkop een bloedneus slaat. Soms moet er onder dreiging van sancties bij ouders van pesters en gepeste aan de bel worden getrokken. Soms moet er naar de politie worden gegaan, soms moet een leerkracht of mentor achter de coulissen hulptroepen mobiliseren voor het slachtoffer. Soms moeten ouders elders onderdak zoeken voor hun kind. Belangrijk is dat zowel ouders als leerkrachten een open oog houden voor wat zich onder hun neus afspeelt (als een kind geen enkel vriendje heeft, is dat een klinkklaar signaal), maar elke pestsituatie is uniek en moet naar bevind van zaken worden opgelost.
De overheid gaat nu zakken geld uitgeven om het pesten op scholen systematisch te vervangen door een cultuur van wederzijds respect. Daar zal een hele machinerie aan regelgeving, lesmodelontwikkeling, doorlichting van groepsprocessen, controle, toetsing, monitoring en evaluatie aan te pas moeten komen om een en ander te implementeren. Maar het streven is nobel en ik wacht met spanning de resultaten van deze inspanningen af over een jaar of zes, zeven. Graag in harde cijfers.
Beatrijs Ritsema
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.