Richard Conniff: The Natural History Of The Rich. A Field Guide. William Heinemann. Importeur… E32.85
Rijkdom is ook niet meer wat het geweest is. Dat zou je kunnen afleiden uit de commotie rond de buitenproportionele bonussen van Ahold-topman Anders Moberg. Met enige voorzichtigheid zou je deze conclusie ook kunnen trekken uit het boek The Natural History of The Rich. A Field Guide. De auteur Richard Conniff, Amerikaans wetenschapsjournalist (onder andere voor The National Geographic), die eerder boeken schreef over ratten en ongewervelden, maakte de sprong van dierenrijk naar mensdom, en hield daarbij vast aan het gangbare instrumentarium waarmee diergedrag in kaart wordt gebracht: de evolutiebiologie.
Zoals men een mierenkolonie of een makakentroep uitstekend met behulp van het darwinistische model te lijf kan gaan, zo is er niets op tegen om ook de categorie ‘rijke mensen’ op die manier te bestuderen. Toch wringt de dubbelzinnigheid van het perspectief. Steeds dringt de vraag zich op: wat wil de schrijver dat de lezer van zijn boek meeneemt? Gaat het hem om een lesje in sociaal-darwinisme of een inkijkje in de wereld der rijken? Half als grap half serieus beschouwt Conniff de rijken als een ondersoort van de homo sapiens, maar voor zijn eerste doelstelling had hij n’importe welke categorie bij de kop kunnen nemen, onderwijzers, politici, kerkvorsten, omdat menselijke drijfveren overal hetzelfde zijn. En voor het aspect ‘ditjes en datjes over de rijke medemens’ zijn voor geïnteresseerden talloze andere bronnen beschikbaar, variërend van roddelbladen of biografieën van plutocraten tot tentoonstellingscatalogi over het dagelijkse leven aan het hof van Egyptische farao’s.
Conniff’s uiteenzettingen over evolutionaire mechanismes zijn welbekend en voegen niets nieuws toe. Hoe hij een en ander toepast op het gedrag van de rijken zou je zelf ook wel kunnen verzinnen – daar staat tegenover dat hij het allemaal smeuïg opschrijft met voorbeelden uit de Amerikaanse en Britse geschiedenis, citaten uit gesprekken met rijke personen, en veel parallellen uit het dierenrijk. In vlotheid van formulering en humor doet zijn schrijfstijl denken aan die van onze eigen Nederlandse bioloog en pleitbezorger van het dierlijke in de mens: Midas Dekkers.
Consequentie van deze luchtige, tongue-in-cheek aanpak is een zekere losheid in beweringen en definiëringen. Nu is dat altijd al een probleem in de sociobiologie en evolutiepsychologie. Deze theorie schuwt de grote greep niet. Dat vormt een belangrijk deel van de aantrekkingskracht ervan: het gaat over wezenlijke dingen, waar iedereen mee te maken heeft, als macht, status, dominantie, seks en agressie. Tegelijk zijn deze fenomenen uiterst glibberig om te bestuderen, omdat er tussen gedrag en verschijnsel het dikke kussen van de interpretatie zit. Conniff is de eerste om dit toe te geven. Hij schrijft bijvoorbeeld dat er onder biologen geen overeenstemming bestaat over wat dominantie precies inhoudt. Is een dominant persoon (of aap of wolf of leeuw) degene die de sterkste is, of de agressiefste, of degene die de meeste aandacht krijgt van groepsgenoten, of degene die de eerste keus krijgt in voedsel, seks-partners of andere begeerlijkheden? Nu eens het een, dan weer het ander en soms geldt het allemaal tegelijk. Het lastige is dat gedragingen van individuen alleen in contekst bezien en geïnterpreteerd mogen worden. Soms zijn dominante personen juist helemaal niet fysiek agressief, maar kan hun macht of status afgeleid worden uit de mate waarin zij hun ondergeschikten gunsten toebedelen. Het begrip dominantie of submissie zegt iets over een relatie en is dus niet statisch maar dynamisch.
Voor het gemak heeft Conniff in zijn boek rijkdom gelijkgesteld aan macht. Grotendeels lijkt deze operationalisatie wel gerechtvaardigd. Rijke mensen beschikken in ieder geval over datgene waar iedereen naar streeft, namelijk geld, en van daaruit vallen hen allerlei andere aantrekkelijkheden in de schoot zoals de mogelijkheid je omgeving naar je hand te zetten, hoge status, verschillende sekspartners, een lang leven in comfortabele omstandigheden. Toch valt rijkdom niet helemaal samen met macht, want er zijn ook machtigen die niet tot de superrijken horen (presidenten, topwetenschappers, hoge ambtenaren) en rijken zonder veel invloed (kapitaalkrachtigen die een beetje zitten te vegeteren op hun landgoed).
Het is lastig om generalisaties over het gedrag van rijken te maken, omdat spiegelbeeldige gedragingen tot hetzelfde resultaat kunnen leiden. Neem bijvoorbeeld imponeergedrag. Rijke mensen wonen in grote huizen. Wie tien miljoen dollar bezit (junior wealth volgens Amerikaanse standaarden) schaft zich een mansion aan of beter nog, laat er eentje bouwen. Toch doen ook veel rijken niet aan conspicuous consumption. Zij laten het juist niet breed hangen, maar meubileren hun tochtige familiekastelen volgens het principe ‘early attic, late cellar’, oftewel ze halen het oude meubilair van de rommelzolder en dragen de kostuums van opa af. Dit is zo’n beetje het verschil tussen oud geld en nieuw geld, waarbij nieuw geld nog zo enthousiast is over het behaalde succes dat de wereld ervan doordrongen moet worden, terwijl oud geld daar veel te blasé voor is. Het gedrag van oud geld is intussen even imponerend bedoeld als dat van de nieuwkomers in de scene. Het gaat er maar net om op wie de rijke indruk wil maken, en het lijstje ‘te imponeren personen’ is voor oud geld veel korter dan voor nieuw geld. De attributen zelf doen verder niet ter zake. Vroeger hadden rijken imponerend meubilair, zoals stoelen met leeuwenklauwen als poten, een tijgerhuid voor de open haard en een hertenkop erboven. Tegenwoordig hangen ze liever een Monet op, maar het zijn slechts status-indicaties, die wisselen naar gelang de mode.
Conniff, stelt dat er drie leugens zijn die de rijken onderschrijven: ‘Ik geef niets om geld’, ‘Ik vind macht niet belangrijk’ en ‘Het kan me niets schelen wat anderen van me denken’. Het omgekeerde is vanzelfsprekend steeds waar. Geld is precies wat de rijkaard onderscheidt van minder bedeelde stervelingen en het beste middel om anderen voor je karretje te spannen. Als het waar zou zijn dat het rijken niet interesseerde wat anderen van hen dachten, dan zouden ze niet in zo groten getale met zoveel overgave gevaarlijke sporten (ballonvaarder Steve Fossett, zeezeiler Larry Ellison) of de filantropie beoefenen. Topkapitalist J. Paul Getty wordt nu niet meer herinnerd als oliebaron, maar als kunstliefhebber door het gelijknamige museum in Los Angeles, waar zijn collectie hangt. Miljardairs Bill Gates, Rupert Murdoch en Ted Turner raakten verwikkeld in een gulheidscompetitie, waarbij het erom ging wie het meeste gaf aan goede doelen. Gates gaf studiebeurzen aan minderheden, Murdoch aan een katholieke kathedraal in Los Angeles, Turner aan de bestrijding van ziektes in de derde wereld. Turner verzekerde zich van de gunst van het publiek met een gift van een miljard dollar. Het lijkt veel op de competitieve potlatch-feestjes van de Kwakiutl indianen die rivaliserende stammen vernederden door ze te verpletteren onder luxueuze feestmaaltijden.
Rijken gaan vooral met rijken om, want onder elkaar voelt men zich prettiger. Misschien is het leven voor rijken nu iets moeilijker dan vroeger, omdat ze zich net iets minder kunnen permitteren. Ze moeten bijvoorbeeld rekening houden met de publieke opinie. Konden rijke vorsten vroeger probleemloos het personeel bezwangeren, tegenwoordig zit je zo voor de rechter met een klacht over seksuele intimidatie. Betrouwbaar personeel was altijd al moeilijk te krijgen, maar als een rijk en beroemd persoon nu iemand ontslaat, dan schrijft de onslagene meteen een boek over zijn ervaringen. Ex-vrouwen en ex-vriendinnen eisen allemaal torenhoge alimentatie. Kinderen, echt of onecht, delen even hard mee in de erfenis. Schuinsmarcheren wordt duurder dan ooit.
De parafernalia waaraan je rijkdom kunt aflezen hebben ook een steeds hogere omloopsnelheid. Eeuwenlang dienden handgemaakte kanten kledingstukken als exclusief luxeartikel. Toen kant eenmaal een massaproduct werd, was het snel afgelopen met de signaalwaarde ervan. De massa zit de rijken steeds dichter op de hielen. Maar verzwolgen zullen ze niet worden. Het streven van de armen is er niet zozeer op gericht de rijken neer te halen, alswel om zelf even stinkend rijk te worden. Beter nog: nog rijker.
Beatrijs Ritsema
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.