Ik hoorde de angstige vraag van mijn moeder en het vonnis van de huisarts: ‘Laat u hem gaan. Liefst meteen morgen al. Dat is goed voor zijn Oedipus.’ (Uit: Elias Canetti: De fakkel in het oor)
Verbazend genoeg bestaat er geen serieuze godsdienst meer met een moedergodin als spil, waar alles omheen draait. De monotheïsten vereren straffende, betweterige of zachtmoedige regelgevers (mannen), de polytheïsten zien voor de zekerheid overal goden en godinnen in. Maar de eeuwige oermoeder, de archetypische levensbron aan wier schoot de mensheid is ontsproten, ontbreekt in het panopticum. Het mysterie van het leven zit meer in de vrouw dan in de man. Hoe onontbeerlijk de mannelijke inbreng ook is, de vrouw is de broedplaats, het atelier waarbinnen een geheel nieuw individu wordt gecreëerd.
De moeder-kind-relatie is tot op de seculiere dag van vandaag de gecompliceerdste van alle mogelijke relaties. Sommige echtparen houden het wel zestig jaar met elkaar uit, ook verhoudingen met broers/zusters kunnen een heel leven mee, maar de verhouding met de moeder is niet alleen langdurig, maar ook voortdurend aan veranderingen onderhevig. Ongetwijfeld benadert de zwangerschap het meest een stadium van pure gelukzaligheid, althans voor de foetus die met volop eten om zich heen zachtjes ronddobbert in een besloten universum onder de geruststellende hartslag van zijn oorsprong. Maar zonder bewustzijn telt gelukzaligheid niet, al kun je er wel iets mythisch’ in zien.
Moederschap begint met kracht en gevende liefde en eindigt met zwakte en vragende liefde. Op het continuüm van afhankelijkheid naar onafhankelijkheid loopt het kind de ene richting op, en de moeder de andere, terwijl onderwijl niet eens helemaal duidelijk is wie er nou eigenlijk de slaaf is van wie. Achter het masker van een weerloze zwakkeling die de almachtige moeder nodig heeft om te overleven, schuilt een tiran die onmiddellijke behoeftebevrediging eist. De onmachtige baby gaat gewoon door met zijn omgeving te usurperen, zoals die dat negen maanden lang gewend was. Het duurt een tijdje voordat tot hem doorgedrongen is dat het nu echt afgelopen is met de symbiose. Soms dringt dat nooit helemaal door. Moederskindjes te over in het leven. En waarschijnlijk blijft er sowieso altijd een residu van symbiotische verlangens bestaan.
De oplossing voor al die (on)afhankelijkheidsschermutselingen is natuurlijk de liefde. De onvoorwaardelijke, in zekere zin totalitaire liefde van een moeder voor haar kind moet geleidelijk aan zodanig worden bijgesteld dat het kind ruimte krijgt een onafhankelijk persoon te worden. De liefde van een kind voor zijn moeder (de godin van z’n oorsprong) moet worden gedimd, omdat er nog meer te doen valt in het leven dan opgaan in mama.
De crux van moederliefde is het kind te equiperen met een vermogen tot het liefhebben van iemand anders dan haarzelf. En dan ook nog op een andere manier. Want de romantische liefde eist gelijkwaardigheid, geen machtsverschillen. Nooit komt er een moment in de moeder-kind-verhouding dat er sprake is van twee gelijkgestemden die elkaar toevallig aardig vinden. Een moeder die zegt dat haar zoon/dochter haar beste vriend(in) is, faalt. Moeders en kinderen blijven tot hun laatste snik steggelen over (on)afhankelijkheid. Wie steunt er op wie en wie is de baas over wie? Kracht en zwakte wisselen stuivertje. De daad van het scheppen bergt de kiem van de dood al in zich. Een dynamiek die alleen draaglijk gehouden kan worden door de liefde. Wat de wereld mist is een moedergodin.
Beatrijs Ritsema
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.