Beatrijs Ritsema
Van alle manieren om schaarste te verdelen onder liefhebbers is loting wel de onbevredigendste. Er is al genoeg in het leven dat door het toeval wordt geregeerd. Of je een optimist of een pessimist bent, of je goed kan leren of goed met de bal overweg kan, of je aan de kanker of aan een attaque komt te overlijden – op geen van die dingen valt invloed uit te oefenen. Nu eens wordt de grabbelton door de genen georganiseerd, dan weer door idiote omstandigheden (wegpiraten, orkanen) die inwerken op onschuldigen die zich toevallig op de verkeerde plek ophouden.
Om dit basale levensfeit te verdonkeremanen houdt iedereen sterk vast aan het idee van controle en de vrije wil. Ook al is de vrije wil een illusie, zoals moderne filosofen en neuropsychologen niet moe worden ons voor te houden, het blijft een nuttige illusie, omdat je zo de vaart er een beetje in houdt. Mensen die zichzelf als nietige speelbal beschouwen van externe krachten, krijgen al snel iets dobberends, iets laat-maar-waaierigs. Dat kunnen we niet gebruiken in deze maatschappij.
Wie iets graag wil, moet er moeite voor doen en hard werken. Dit principe vindt meer weerklank. Van krantenjongen tot miljonair. Van kapperszoon tot PvdA-lijsttrekker. Van asielzoeker tot literaire ster. De meritocratie is de drijvende kracht van de westerse cultuur en ook de enige basis waarop een levensvatbaar multiculturalisme kan worden gevestigd. Knokken om prestaties, los van achtergrond of andere identiteitskenmerken. Zo gaat het er idealiter aan toe in de sport, in de entertainmentindustrie, in de wetenschap en in de kunstwereld.
Hoe bizar de kriteria ook zijn (wie kan er warm lopen voor verschillen van een tiende seconde – toch worden daar wereldkampioenschappen hardschaatsen op beslecht), ze zijn altijd beter dan een loterij. Je zou best kunnen loten om het WK voetballen (elke wedstrijd is sowieso een reeks van toevalstreffers), maar het geeft minder bevrediging voor het publiek, dat de zege van zijn favoriet met zweet en sportieve hoogstandjes bevochten wil zien en niet met een dobbelsteen.
In het onderwijs wordt loting heel normaal bevonden. Een paar jaar geleden was er Meike Vernooy – iedereen kent haar naam nog – die drie maal werd uitgeloot voor medicijnen met een eindexamengemiddelde van 9.6. Dit druiste tegen elk rechtvaardigheidsgevoel in. Als er volgens geheimzinnige prognoses te veel mensen medicijnen willen studeren, laat ze dan met elkaar de competitie aangaan op examencijfers of prestaties, maar onderwerp ze niet aan een stompzinnige bejaardenbingo. Beter nog is om ze allemaal toe te laten. Ze selecteren zich vanzelf wel uit.
In Amsterdam zijn nu 56 basisschoolverlaters uitgeloot voor twee categoriale gymnasia: het Barlaeus en het Ignatius. Het derde gymnasium, het Vossius, zit zonder loting vol, en biedt dus ook geen onderdak aan de uitgelotenen. Misschien is dit een luxe priegelprobleempje, vergeleken met alle sores in den lande op het Vmbo. Toch is het verschrikkelijk. Kinderen krijgen een top-Cito-score en dito schooladvies, maar hun ambities worden gefnuikt door een dobbelsteen. En dat terwijl het in Amsterdam verboden is kinderen voor een tweede (reserve)school in te schrijven.
Het gymnasium verheugt zich in een groeiende populariteit, hoewel de anti-elitaire PvdA zich al jarenlang sterk maakt om dit schooltype om zeep te brengen. Zo is het ondanks honderd jaar schoolstrijd verboden om nieuwe categoriale gymnasia op te richten. Het politieke afknijpbeleid heeft nu geleid tot toepassing van de meest cynische selectiemethode die er bestaat. Een loterij benadrukt de gedachte dat het leven een stuurloze aangelegenheid is, waarin eigen inspanningen niet ter zake doen. Een dergelijke boodschap die het hele idee van de meritocratie bespot en ondermijnt, lijkt juist voor twaalfjarigen minder geschikt.
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.