Spring naar inhoud


Kannibalisme in de kunst

Beatrijs Ritsema

Het onderscheid tussen fictie en werkelijkheid ligt me na aan het hart. Voor romans gelden in de eerste plaats eisen van esthetische aard, voor kranten en non-fictie ligt de nadruk op waarheid. Het is een kunstmatig onderscheid, dat geef ik graag toe. Elke roman, ook de meest uitzinnige science fiction, heeft zijn wortels in de werkelijkheid. Elk kranteartikel fleurt op van een goedgekozen metafoor of een esthetisch verantwoorde zinswending.

Toch zijn er genres, waarin de uitersten van fictie en werkelijkheid op zo'n onontwarbare manier door elkaar gemengd zijn, dat ik niet meer weet wat ik er mee aan moet. De zogeheten faction is het meest voor de hand liggende voorbeeld. Het genre combineert de pretenties van de reportage met de vrijheden van de romanschrijver. Wat het oplevert is broddelwerk, een 'surf & turf dinner', populair in Amerikaanse restaurants, waar de gasten niet kunnen kiezen tussen kreeft en biefstuk en het daarom maar allebei bestellen. Bill Buford is zo'n schrijver die ik ervan verdenk faction te bedrijven. Hij werd laatst geïnterviewd in deze krant naar aanleiding van zijn boek over voetbalvandalen in Engeland. Nu had ik eerder een stuk erover in Vrij Nederland gelezen, waarin de recensent zoveel fouten en onwaarschijnlijkheden uit het boek lichtte dat de vraag bij me opkwam of Buford ooit wel in een voetbalstadion was geweest. In het interview kwam het probleem van waarheidsindikking en feitenmassage in literair geschreven reportages wel aan de orde, maar jammer genoeg alleen in algemene zin en niet toegepast op Bufords eigen schrijfactiviteiten.

In de fictie vinden we het probleem spiegelbeeldig terug bijvoorbeeld in de kwestie van de aan- of afwezigheid van wachttorens met schijnwerpers in de Japanse interneringskampen, zoals beschreven door Jeroen Brouwers. Zelf ben ik geneigd een waarheidsovertreding als met die wachttorens minder bezwaarlijk te vinden. Een romanschrijver kan zich toch altijd overal onderuit kronkelen door aan esthetiek of subjectieve beleving te refereren, dus ze gaan hun gang maar.

Er zijn andere, subtielere vervlechtingen van fictie en werkelijkheid, waar objectief gezien niets op aan te merken valt, maar die me desondanks niet bevallen. Het nieuwste boek van Joyce Carol Oates bijvoorbeeld. Het heet 'Black Water' en het gaat over een meisje dat mee op stap wordt genomen door een senator. De auto waarin ze rondtoeren raakt te water, de senator weet zich te redden en voordat ze verdrinkt, ziet het meisje haar leven in flashbacks aan zich voorbij trekken. Deze terugblikken nemen de meeste tekst in beslag. Niemand die dit boek leest zal gedachtes aan Chappaquiddick van zich af kunnen schudden. Toch heet de senator geen Edward Kennedy en het meisje geen Mary Jo Kopechne en Oates wil ook in het geheel niets nieuws of verhelderends over de bewuste affaire beweren. Ze heeft eenvoudig de gebeurtenis als uitgangspunt genomen en daar een roman omheen gebreid. De Amerikaanse critici zijn er tamelijk verrukt van, maar mij staat in ieder geval de procedure tegen.

In een ander voorbeeld dat me van de week trof wordt een soortgelijk mechanisme toegepast: een jonge filmmaker (naam niet onthouden, want ik zat onder het tv kijken een boek te lezen) heeft een film gemaakt over John Lennon en Beatles-mamager Brian Epstein, die in de zomer van 1963 (kan ook '64 zijn geweest) een weekend samen in Barcelona doorbrachten. In de Beatles-geschiedenis is dit een bekend moment, waar een waas van geheimzinnigheid overheen ligt. Epstein was homoseksueeel en er wordt aangenomen dat hij verliefd op Lennon was. Wat er zich precies in dat 'lost weekend' heeft afgespeeld is niet bekend en onachterhaalbaar, aangezien beide betrokkenen dood zijn. Maar de jonge filmmaker vult het hele weekend van a tot z in met conversaties en tragiek. In zijn speelfilm vertonen de acteurs een sterke gelijkenis met Lennon en Epstein en ze heten ook zo.

Het zal best een artistiek tot de verbeelding sprekende film zijn, maar ik voel me er ongemakkelijk onder, om niet te zeggen dat weerzin me bekruipt. Veel kleine kinderen hebben er een ontzettende hekel aan als verschillende soorten eten op hun bord elkaar aanraken. Als er een boontje tussen de aardappels ligt, zetten ze al een keel op. De dingen mogen elkaar niet besmetten. Hun ergernis lijkt op de mijne. De kunstenaar maakt zich meester van personen en situaties waar hij niets mee te maken heeft. Het heeft iets corrupts, alsof je met John Lennon, nu hij dood is, zomaar aan de haal kunt gaan om hem te fictionaliseren ten behoeve van je eigen boodschap. Alsof je vanachter de tekstverwerker het wezen van Mary Jo Kopechne kunt doorgronden.

Het woord dat de hele tijd in me opkomt is plagiaat. Dat is het niet, want dan roof je andermans teksten of ideeën. In deze voorbeelden worden publieke personen gekannibaliseerd, er wordt plagiaat gepleegd op de werkelijkheid, als zoiets mogelijk is. Wie een roman schrijft kan zijn hoofdpersoon niet met goed fatsoen de naam Willem Frederik Hermans geven, al vindt hij die nog zo welluidend klinken. Freek de Jonge die in zijn boek 'Neerlands bloed' zijn hoofdpersoon afwisselend Wouter Pieterse en Kees de Jongen noemde, begeeft zich trouwens ook op dubieus terrein.

Shakespeare gebruikte weliswaar ook historische figuren voor zijn toneelstukken, maar naar mijn gevoel werkt dit niet bezoedelend op Cleopatra of Hendrik de Achtste, omdat de afstand in tijd tussen schrijver en object groot genoeg is. Ook met het eerzame genre van de historische roman zit het wel goed, al moet die zich niet al te kort geleden afspelen. Een roman over Floris de Vijfde? Leuk voor de jeugd, lezen maar! Een roman over de vrouw van Multatuli zit op de grens. Een roman over Picasso zou belachelijk zijn, tenzij het een sleutelroman is door een ingewijde geschreven – dan mag het weer wel.

Elke schrijver van fictie kannibaliseert de werkelijkheid. Hij kluift aan de botjes van zijn ervaringen en zuigt ideeën uit kranteberichtjes. Maar kannibalisatie van het publieke domein duidt op luiheid en vooral op geldzucht. Het is teveel moeite blijkbaar om gedegen historisch of biografisch onderzoek te doen. De kunstenaar heeft een vrijbrief voor fictie en verzint het allemaal zelf wel. Het publiek intussen consumeert braaf de aldus ontstane produkten, want voor sensationele gebeurtenissen en mythische twintigste-eeuwers is de markt onverzadigbaar.

En zo reiken boulevardpers en serieuze kunst elkaar verbaasd de hand.

Artikelen in NRC-column.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan