‘Help, ik ga straks in m’n eentje dood!’ riep een vriendin met wie niets aan de hand is, maar die kort daarvoor overvallen was door het angstvisioen om zomaar om te vallen (hartaanval, herseninfarct, een of andere embolie), te overlijden zonder iemand te kunnen bellen en daarna nog dagenlang dood in huis te liggen.
‘Een snelle dood is een barmhartige dood,’ zei ik ter geruststelling, maar haar echte angst bleek niet zozeer dit specifieke scenario te betreffen als wel het veel plausibeler vooruitzicht van wegkwijnen aan een slopende ziekte, steeds meer hulpbehoevendheid en er dan alleen voor staan, want geen partner. ‘Je kinderen en je vrienden zullen je heus niet in de steek laten als je op je sterfbed ligt,’ zei ik, maar daar was zij nog niet zo zeker van. De kinderen woonden niet naast de deur, hadden drukke levens met banen en jonge kinderen, en haar vriend(inn)en hadden genoeg eigen misère. Ten slotte blonk zij zelf ook niet uit in het uitvoeren van concrete hand- en spandiensten en in handen vasthouden aan het bed, niet aan een griepbed, laat staan aan een sterfbed.
Een partner in huis hebben is onder die omstandigheden zeker een voordeel, al moet niet vergeten worden dat maar de helft van de gelukkigen daarvan profiteert, want degene die het eerst aan de beurt is om zijn of haar geliefde comfortabel, althans in gezelschap, naar de dood te begeleiden komt er daarna zelf alsnog alleen voor te staan. Tegen het eind van het leven woont de meerderheid van mensen alleen in variërende gradaties van eenzaamheid.
Als je sociale handreikingen vanuit je omgeving stelselmatig negeert, zal je op zeker moment definitief met rust gelaten worden.
In de NRC las ik deze week een interessant interview met drie eenzaamheidsdeskundigen, twee onderzoekers en een geriater, die weinig illusies koesterden over de effectiviteit van eenzaamheidsbestrijding. Maatschappelijke programma’s om eenzame ouderen uit hun schulp te trekken, signalerende huisbezoeken van buurthuiswerkers, de inzet van vrijwilligers voor koffie-uurtjes – het zet niet of nauwelijks zoden aan de dijk. Wat ik een verademing vond was dat de drie deskundigen impliciet korte metten maakten met het cliché dat het aan het te ver doorgeschoten individualisme ligt, als er weer eens een bejaarde wordt aangetroffen die maandenlang dood in huis heeft gelegen. Dit soort treurige gevallen doet zich met enige regelmaat voor en komt dan uitgebreid in het nieuws, altijd op een toontje van hoe is het mogelijk dat de mensen zo langs elkaar heen leven? Wat voor kilheid regeert deze cultuur?
Ook al is eenzaamheid geen bewuste keus van de eenzame, het is wel een gevolg van zijn eerdere algemene opstelling en gedrag. Wie geen contact heeft met zijn kinderen moet vroeger iets helemaal verkeerd hebben gedaan, want kinderen die maar een beetje steun en goedwillendheid van hun ouders hebben ondervonden in hun jeugd laten ze later niet barsten. Als je sociale handreikingen vanuit je omgeving negeert, als je nooit een initiatief neemt voor iets persoonlijks of gezelligs, zal je op zeker moment definitief met rust gelaten worden – zo werkt het in het menselijke verkeer.
Wat niet wegneemt dat ook degenen die de wetten van de wederkerigheid wel degelijk respecteren en kunnen bogen op een fijne vriendenkring om plezier en steun van te ondervinden moeten rekenen op een betrekkelijk eenzame laatste periode. Die vrienden en vriendinnen zijn inmiddels ook oud en krakkemikkig geworden en tot weinig meer in staat. Voor dit probleem bestaat geen oplossing, behalve zoals de deskundigen opmerken: jonge vrienden hebben die kwiek (en gemotiveerd) genoeg zijn voor praktische betrokkenheid.
Jonge vrienden, ik heb er vaker aan gedacht, maar zoals bijna iedereen zit ook ik al decennia vast in de fuik van mijn generatie. Ik heb één, nog niet eens zoveel, jongere vriend. Het is te laat om er nog meer te maken. Ik moet maar extra aardig voor hem zijn.
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.