Spring naar inhoud


Het traditionele gezin

THE WAY WE NEVER WERE

American Families And The Nostalgia Trap

door Stephanie Coontz

Uitgever: Basic Books, HarperCollins Publishers, 391 p., $ 27

Clinton won de verkiezingen, omdat hij in zijn campagne de nadruk legde op de noodzaak tot economische veranderingen (meer werkgelegenheid) en algehele lotsverbetering (ziektekosten-verzekering). Bush kon daar inhoudelijk weinig tegenover stellen. Amerika was er na twaalf jaar Republikeins bewind niet zo best aan toe. Het begrotingstekort was schrikbarend toegenomen, de situatie in de Amerikaanse binnensteden werd steeds wanhopiger, het aantal daklozen groeide gestaag en ook de middenklasse begon steeds meer vaste grond onder zich te verliezen. Reagans theorie van de trickle-down economics was een regelrecht fiasco geworden. Het op de Republikeinse Conventie met veel fanfare geïntroduceerde thema van de family values oogstte vooral hol gelach, ook al omdat Dan Quayle in zijn naïviteit een sitcom-personage tot doelwit van zijn misnoegen had gekozen: de bewust ongehuwde moeder tevens sterjournaliste Murphy Brown. Een moreel onaanvaardbaar rolmodel, aldus Quayle.

Niettegenstaande de schampere reacties op Quayle's uitglijer en op de hypocriete bekommernis van de Republikeinen over het gezin als hoeksteen van de samenleving, is er wel degelijk sprake van een algemeen gevoel van ongerustheid over iets vaags als 'teloorgang van traditionele gezinswaarden'. Het zijn niet alleen de conservatieven die zich zorgen maken over het groeiend aantal een-oudergezinnen, de tienerzwangerschappen, de opgebroken of nooit aangegane huwelijken, de door full-time werkende ouders aan hun lot overgelaten kinderen. Family values als maatschappelijk thema staat sterk in de belangstelling, wat dat betreft zaten de Republikeinen er op hun Conventie niet zo ver naast.

Maar het is een abstract soort bezorgdheid, zoals blijkt uit een recente opiniepeiling, waarin mensen zich in grote meerderheid somber betoonden over de mate waarin Amerikanen zich nog iets gelegen lieten liggen aan 'familiewaarden', maar tegelijk aangaven dat zij zelf het vaandel hoog hielden. Zelf zorgden ze goed voor hun kinderen, hielden contact met de rest van de familie en lieten hun ouders niet in de steek; het waren de anderen die er een zootje van maakten.

Grappig is dat uit weer een ander onderzoek blijkt dat dit nog klopt ook, in ieder geval als het over ouderen gaat. Uit een recent landelijk onderzoek bleek dat 85 % van de ouderen boven de zeventig jaar minstens twee keer per week contact met hun kinderen hadden en dat de meerderheid van de veertigers en vijftigers hun ouders steun gaven, zowel in tijd (bezoekjes, opbellen) als in concrete zorg (boodschappen, klusjes) als ook soms in financiële zin. Dat er tegelijk het fenomeen granny-dumping bestaat (volwassen kinderen kunnen de dagelijkse zorg voor een hulpbehoevende, vaak demente vader of moeder niet meer aan en laten hem of haar in een rolstoel achter bij de Eerste Hulp van een ziekenhuis) zegt weinig over de routine van de verhouding tussen ouders en kinderen. De gedumpte oma's en opa's figureren in de kranten als schrikwekkende illustratie van de onttakeling van de gezinswaarden, maar juist omdat het zo'n uitzonderlijke handelswijze is, komt het in de krant.

Dit soort incidenten, gecombineerd met de onheilspellende statistieken over dead-beat dads (gescheiden vaders die zich onttrekken aan hun alimentatieplicht voor de kinderen), in armoede opgroeiende kinderen, alleenstaande moeders die het niet meer kunnen bolwerken, heeft geleid tot een nostalgie naar de jaren vijftig, toen het gezin nog fier en onaantastbaar overeind stond en het leven overzichtelijk was.

In haar boek The Way We Never Were ontzenuwt historisch sociologe Stephanie Coontz de mythe van het jaren-vijftig-gezin. En niet alleen die specifieke periode, ook de tweehonderd jaren die daaraan vooraf gingen worden in een moeite door meegenomen. Uit de onafzienbare stroom van studies die zij, in niet altijd even toegankelijk sociologisch jargon, in het boek uitstort komt in ieder geval een ding duidelijk naar voren: pluis was het nooit en nergens.

In het begin van de eeuw groeide een even groot percentage kinderen op in een-oudergezin als tegenwoordig, al kwam dat in die tijd door voortijdig overlijden. De Victoriaanse tijd geldt als een ikoon van de extended family, toen meerdere generaties onder een dak woonden en kinderen voor het eerst als speciale wezentjes liefdevol tegemoet werden getreden en beschermd tegen de hardheid van het bestaan. Maar deze relatieve idylle was alleen mogelijk in de hogere middenklasse en steunde op overvloedig personeel, onveranderlijk gerecruteerd uit de klasse van immigranten of ex-slaven, die daardoor aan een eigen gezinsleven nauwelijks toekwamen. De hele 19de eeuw kan overigens afgeschreven worden als voorbeeld om je aan te spiegelen wegens de alomtegenwoordige kinderarbeid.

De jaren vijftig zijn stereotypisch vastgelegd in televisieseries als 'Leave It To Beaver' en 'Ozzie and Harriet', maar zoals Coontz opmerkt: dit waren geen documentaires. In de Tweede Wereldoorlog waren vrouwen noodzakelijk als arbeidskracht, omdat zoveel mannen vochten overzee. Zodra de oorlog afgelopen was, kwamen de restricties voor werkende vrouwen verhevigd terug en veel vrouwen waren helemaal niet zo gecharmeerd door de beperkingen van het huisvrouwschap. Op de televisie schitterde June Cleaver in een spic en span keuken als stralend middelpunt van een homogeen gezinnetje, in werkelijkheid bestond voor veel vrouwen in suburbia het leven uit 'booze, bowling, bridge and boredom'.

Volgens Stephanie Coontz moeten de parallellen tussen het jaren vijftig gezin en het huidige niet onderschat worden. Het percentage tienerzwangerschappen bijvoorbeeld lag destijds zelfs iets hoger dan nu. Alleen werden die ongelukjes snel gesmoord in een huwelijk, een moeite die men nu niet meer neemt. In die vroege tienerhuwelijken werd de kiem gelegd voor de scheidingsgolf uit de jaren zestig. Ook met het self-supporting zijn viel het tegen. Afhankelijkheid van overheidssteun is eerder regel dan uitzondering in de Amerikaanse geschiedenis, ondanks de hardnekkige mythes over individuele prestaties en familie-ondernemingen. Pioniersgezinnen kregen massaal grond-subsidies en militaire steun om Indianen te onteigenen. In de jaren vijftig werden er op grote schaal goedkope staatsleningen verstrekt aan burgers om een huis te kopen, beurzen om opleidingen te volgen en bestond er een zeer voordelige belastingaftrekregeling voor hypotheekrente.

Desondanks leefde een op de vier Amerikanen in armoede. Bovendien werd geweld binnen het gezin, vrouwen- en kindermishandeling, nog niet als een 'echte' misdaad beschouwd, zodat het des te moeilijker was om er iets tegen te ondernemen.

Allemaal weinig reden voor nostalgie. Aardig in Coontz' redenering is haar analyse van de hypocrisie waarmee vooral Republikeinen vergelijkingen tussen vroeger en nu maken. Hun pijlen richten zich vaak op de bijstandsmoeder als symbool van de moderne ontwrichte gezinswaarden: zij zou geen bijstand of voedselbonnen meer moeten krijgen, maar een baantje moeten nemen. Maar tegelijk vinden ze dat iedereen eigenlijk terug zou moeten naar het ideaal uit de jaren vijftig: een mannelijke kostwinnaar en een vrouw die thuis zit met de kinderen. Je zou zeggen, laat dan in ieder geval die bijstandsmoeder dat ideaal van haar eigen kinderen thuis opvoeden verwezenlijken (van de middenklasse werkt bijna drie kwart van de vrouwen), maar nee, juist die moet uit werken gaan!

De tweede helft van het boek is gewijd aan de hedendaagse mythen over het Amerikaanse gezin. De sterke nadruk op economische en politieke factoren werkt in dit gedeelte enigszins blikvernauwend. Ook al is het waar dat het merendeel van de werkende vrouwen werkt uit pure economische noodzaak – het wordt steeds moeilijker om een gezin draaiende te houden op één middenklasse-inkomen -, de verhitte discussies over sleutelkinderen, fulltime kinderopvang, de invloed van echtscheiding gaan over meer dan geld alleen. Coontz interesseert zich niet zo erg voor vragen als 'Is het goed en/of leuk voor kinderen om vanaf drie maanden in instituties verzorgd te worden?' 'Zijn kinderen met twee ouders beter af dan kinderen die alleen een moeder hebben? of 'Hoe dubieus is de invloed van televisie, zij het in de rol van elektronische kinderoppas, zij het als standwerker die maar niet ophoudt met z'n grote bek telkens weer nieuwe trends en hebbedingetjes uit te venten'.

De verschillen tussen de jaren vijftig en nu zijn niet alleen merkbaar op politiek-economisch, maar ook op sociaal-cultureel gebied. Het is jammer dat Stephanie Coontz relatief weinig aandacht besteedt aan het sociaal-culturele aspect, behalve dan dat ze dit als een afgeleide ziet van de sociaal-economische onderbouw. Zelfs een stroming als het feminisme ziet ze meer als volgend op politiek-economische ontwikkelingen dan als richtingaangevend. Wat niet wegneemt dat het historisch perspectief dat ze aanlegt voor haar beschouwing van het Amerikaanse gezin zeer verhelderend is.

Beatrijs Ritsema

Artikelen in NRC-boekrecensies.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan