Toen ik van de week onder het Rijksmuseum door fietste, schoot me door het hoofd: waarom eigenlijk niet hier? Als een concertzaal, een voetbalstadion en een aantal willekeurige terrassen en restaurants het doelwit geweest zijn van terroristen, komt alles in aanmerking. Ik zag de explosie voor me. Het gebouw uit elkaar gespat, gefragmenteerde lichamen van toeristen en de brandende Rembrandts. Ongetwijfeld werden andere mensen in en om het museum door dezelfde gedachte bekropen, net als al die honderdduizenden die de trein namen, in een bioscoopzaal zaten of boodschappen deden op de markt: waarom eigenlijk niet hier? Diffuse angst zaaien is precies de bedoeling van aanslagplegers. Tegelijk heerst overal hetzelfde geruststellende gewemel van altijd. Ook in Parijs een paar dagen later zaten de restaurants en terrassen weer vol. Er is zelfs een hashtag #jesuisenterrasse ,waarmee je kunt demonstreren dat je je niet laat intimideren en doorgaat met het gewone leven.Een biertje drinken in een café wordt daarmee gepromoveerd tot moedige daad en symbool van verzet. Een enigszins overdreven zelffelicitatie, want het dagelijkse leven weer opvatten doet iedereen waar ook ter wereld na een ramp of wat voor verschrikking zich dan ook heeft voorgedaan. Een andere optie is er niet. Als er met een stok in een mierennest wordt geroerd, raken de mieren in rep en roer en terwijl het ene deel van de kolonie de schade herstelt, gaat het andere deel gewoon door met wat het altijd al deed. De mens verschilt niet van de mier in dat opzicht.
Doorgaan met het dagelijks leven verdient geen compliment, want mensen kunnen niet anders.
Ik herinner me dezelfde irritatie toen George Bush na de aanslag op de Twin Towers een oproep deed aan Amerikanen om vooral te gaan consumeren. Naar de winkels gaan en dingen kopen was de manier om de vijand te laten zien dat Amerikanen pal stonden voor ‘onze westerse waarden’. Maar naar de winkels gaan om spullen te kopen zouden Amerikanen vanzelf al gedaan hebben ook zonder aansporing van de president. Zo ziet hun dagelijkse leven er nu eenmaal uit. Het is helemaal niet nodig om dat gedrag in een moreel kader te trekken en het te labelen als een voorbeeld van vaderlandsliefde. Doorgaan met het dagelijks leven is niet bijzonder en zeker geen moed, het verdient geen compliment, want mensen kunnen niet anders.
Terwijl normaal gedrag het stempel moreel lofwaardig krijgt, gebeurt in de vluchtelingendiscussie iets soortgelijks, maar dan de andere kant op. Mensen die zich uitspreken tegen asielzoekerscentra in hun omgeving of die in het algemeen tegen de komst van (nog meer) vluchtelingen zijn krijgen het stempel angst. Ze zijn ertegen uit islamofobie of omdat ze bang zijn dat hun dochters worden verkracht of omdat ze bang zijn dat de vluchtelingen voorrang krijgen op de huizenmarkt en hun banen zullen inpikken. Angst geldt als slechte raadgever, vandaar dat het in de ogen van het ene kamp moreel laakbaar, ja zelfs fascistoïde is om vluchtelingen tegen te willen houden. Maar de aanwezigheid van grote groepen ontwortelden die eerst de taal moeten leren en vervolgens alsnog weinig kans op de arbeidsmarkt hebben heeft evidente nadelen in een maatschappij, waar werkloosheid ondanks de aantrekkende economie nog steeds een probleem is. Het is geen angst om dit te signaleren – het is een reële inschatting.
De morele terminologie polariseert de discussie op een verlammende manier. Terwijl het in feite over kosten en grenzen gaat. De vluchtelingenkwestie is een zaak van prioriteiten in de portemonnee. Zoals je een rijksbegroting kunt maken voor de zorgkosten, waar altijd een arbitrair plafond in zit omdat de vraag naar medische zorg per definitie onbeperkt is, kan dat ook voor aantallen vluchtelingen gebeuren. Uiteindelijk zijn er altijd grenzen nodig.
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.