Spring naar inhoud


Generatiehype

Beatrijs Ritsema

Kan de ene generatie de volgende dwars zitten louter door het feit dat ze bestaat? Onder de veelzeggende titel ‘puinruimen na de babyboom’ werd vorige week in de Balie gedisussieerd over deze kwestie. Het debat deed enerzijds denken aan het soort op polarisatie gerichte bijeenkomsten, waar men in de jaren zeventig dol op was. Anderzijds was het thema toch ook weer heel erg van deze tijd, omdat de ter tafel liggende tegenstelling zo sterk aan personen werd opgehangen, in dit geval aan een persoonlijk kenmerk als geboortejaar. Hoewel de jaren zestig te boek staan als een ‘revolte van de jeugd’ werden er in die tijd toch geen sit-ins of teach-ins georganiseerd, waarin men zich boog over de vraag ‘hoe kunnen we afkomen van iedereen die ouder is dan dertig’. Het ging toen nog over ‘structuren’ die doorbroken moesten worden of instituties die ‘opgeblazen’ moesten worden. Wie het juiste bewustzijn had mocht meedoen met de actie, dus kapitalistenzoontjes als Paul Rosenmöller konden een staking leiden en bij Dolle Mina zaten ook feministische mannen.

Het merkwaardige van dit generatiedebat vond ik allereerst de wel zeer beperkte omschrijving van het begrip babyboomer: iemand die geboren is tussen 1945 en 1955. Dit is een veel te korte periode voor een generatie. Wanneer je zo nodig met het mistige concept ‘generatie’ wil werken, dan moet je toch op z’n minst de tijdsspanne in acht nemen die in de sociologie gebruikelijk is. Een generatie duurt minimaal 18 jaar, dus als je het beginpunt van de babyboom stelt op pakweg 1943, dan eindigt ie zo ongeveer in 1961. Dat is in dit geval ook redelijk, want de demografische geboortegolf kwam pas eind jaren vijftig tot bedaren en het is een beetje bespottelijk om een golf door midden te knippen.

Deze nauwe definitie was echter nodig, omdat anders veel zogenaamde postbabyboomers zich nergens tegen hadden kunnen afzetten. Mensen als Michael Zeeman (1959) werpen zich op als vertegenwoordiger van de verloren generatie, omdat ze alle high lights van de jaren zestig slechts als onmondig kind van een afstandje gadesloegen. Ze waren niet echt bij het tumult betrokken, ze volgden het op een tweedehands manier via kranten of tv.

Dit is nu precies de manier waarop het merendeel van de babyboomers-in-engere-zin óók de jaren zestig hebben meegemaakt, als trendvolgers, als getuigen, als mensen die enthousiast op de treeplank van de voortdenderende tijdgeest sprongen. In 1965 waren de oudste babyboomers 20 jaar. Wat draagt een twintigjarige normaal gesproken bij aan zijn tijdsgewricht? Nul komma nul, tenzij je toevallig Jeanne d’Arc heet. In 1975 waren ze hooguit 30 jaar, nog steeds geen leeftijd voor machtige posities, en toen waren de jaren zestig alweer voorbij.

Alle grote namen uit de jaren zestig en zeventig, mensen die ergens een stempel op gezet hebben, waren ouder. We hadden Jan Wolkers en Jan Cremer. In Amerika Philip Roth (Portnoy’s Complaint) en Joseph Heller (Catch 22). Het zelfontplooingsgedachtegoed is op de rails gezet door Abraham Maslow, Carl Rogers en de man van het xoelapepelen. De antipsychiatrie door R.D. Laing, allen geboren ruim voor WO2. Hetzelfde geldt voor Gloria Steinem en Simone de Beauvoir. Zelfs Erica Jong (1942), de sexy, destijds zeer populaire schrijfster van Het ritsloze nummer, is strikt genomen geen babyboomer. Robert Pirsig (Zen and the Art of Motor Cycle Maintenance), Tolkien, Charles Reich (The Greening of America), Marshall McLuhan, Timothy Leary, de complete Frankfurter Schule, waren allemaal ouder dan de babyboomers, wat hen overigens in het geheel niet verdacht maakte, integendeel, zij werden als goeroes op handen gedragen.

Sleutelposities, macht en invloed zijn gelieerd aan leeftijd en geen kwestie van bij de ene of de andere generatie horen. In de sport, als acteur of in de popmuziek pieken mensen op jongere leeftijd dan in de wetenschap, het bedrijfsleven of de politiek. De duidelijkste invloed van de babyboomers destijds lag dan ook in de muziek (hoewel John Lennon van 1940 was). Babyboomers zijn nu tussen de 40 en 58 jaar oud. Ze zitten breeduit op de machtsposities (pluche, zoals dat smalend wordt genoemd) en dat hoort ook zo. Over een jaar of tien komt de volgende generatie helemaal vanzelf aan de beurt.

Artikelen in NRC-column.


0 reacties

Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.



Sommige HTML is toegestaan