Detlef Petry: Uitbehandeld, maar niet opgegeven. Het persoonlijke verhaal van een psychiater over zijn patiënten. Uitgever Ambo, 208 p., € 19,95
Detlef Petry en René Kahn mogen het beroep psychiater gemeenschappelijk hebben, zij koesteren radicaal verschillende visies op het vak. Waar Kahn zich een koele man van de wetenschap betoont die hecht aan objectieve metingen en evidence-based therapieën, gooit Petry (1944, inmiddels gepensioneerd) het over de boeg van de medemenselijkheid. Zijn boek Uitbehandeld, maar niet opgegeven is een autobiografische terugblik op zijn loopbaan in het Maastrichtse psychiatrische ziekenhuis Vijverdal, waar hij in 1977 begon te werken. In deze instelling trof hij verschillende afdelingen aan, onder andere een voor ‘uitbehandelden’, destijds een naargeestige vergaarbak voor chronische patiënten: schizofrenen (psychotici), dementen, verstandelijk gehandicapten en andere gehospitaliseerden die werden platgespoten en vastgebonden.
Terwijl Petry plannen maakte voor kleinschaliger woonvormen met meer aandacht voor privacy, ontwikkelde hij alternatieven voor de (overwegend medicamenteuze) zorg voor chronische patiënten. Hij constateerde dat de term ‘uitbehandeld’ eigenlijk neerkwam op het plegen van sociale euthanasie en verlegde de focus binnen de zorg van behandeling naar ‘rehabilitatie’ en ‘handelingscompetentie in het dagelijkse leven’. Bij deze werkwijze gaat het minder om wat de patiënt mankeert, maar om zijn of haar andere rollen: als burger, als familielid, als iemand die in staat is tot het uitoefenen van werkzaamheden, als iemand die er relaties op nahoudt. De bedoeling is om patiënten te stimuleren tot een zo normaal mogelijk dagelijks leven en daarvoor is het belangrijk om de naaste familie erbij te betrekken. Voor Petry is de triade patiënt-diens sociale netwerk- hulpverlener cruciaal om de restcapaciteiten te mobiliseren.
De levensgeschiedenis van een patiënt acht hij veel belangrijker dan de ziektegeschiedenis en de DSM-IV, de bekende psychiaterbijbel met symptomen en classificaties, vindt hij ‘een geïnstitutionaliseerde vorm van patiëntenhaat’. Lankmoedigheid en langzaamheid zijn eigenschappen waarover iemand moet beschikken die zich ontfermt over de harde kern van chronische psychiatrische patiënten (25 procent van degenen die ooit met acute psychose worden opgenomen). Petry beschrijft zichzelf als een opgewekte Sisyphus die elke dag weer loyaal zijn steen de berg op rolde. De loyaliteit met zijn patiënten (voor wie hij ook de term ‘vrienden’ gebruikt) ging zo ver dat hij voor een vrouw genaamd Jessie die in de waan verkeerde dat ze in Australië was geboren en terugwilde, een jaar lang met een Australische collega mailde om de mogelijkheden van een excursie te onderzoeken. Van afreizen kwam het niet, Jessie sprak geen Engels, maar het was toch een leuk project.
Al deze TLC (tender loving care) is waarlijk prachtig en barmhartig en het is niet ondenkbaar dat patiënten zich hier prettiger bij voelen dan bij een verdubbelde dosis anti-wanen-farmaca. Toch is de vraag of het werk van een goedbetaalde psychiater met een tienjarige opleiding achter de rug alleen zou moeten bestaan uit het verstrekken van intensieve maar tegelijk tamelijk simpele aandacht. Vermoedelijk is een sociaal bewogen vrijwilliger daar even goed voor gekwalificeerd.
Beatrijs Ritsema
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.