Beatrijs Ritsema
Voordat je je ergens een tegenstander van betoont, loont het de moeite na te gaan of er omstandigheden denkbaar zijn, waaronder je jezelf maar al te graag aan dat gedrag zou overgeven. De jacht is een mooi voorbeeld, omdat die dezer dagen zulke heftige emoties oproept. Een paar maanden geleden liepen in Zuid-Frankrijk de plattelanders te hoop, omdat het Europees Parlement het afschieten van eenden wilde verbieden. En vorige week in Engeland trokken honderdduizend mensen naar Londen, omdat er een wet op stapel staat ter illegalisering van de vossenjacht.
Zelf ben ik geen held met het geweer of met messen (het grootste dier dat ik gedood heb is een muis – met behulp van een schoen als slagwapen), maar in tijden van oorlog of hongersnood, zou ik niet aarzelen eigenhandig een kip de nek om te draaien en aan het spit te rijgen. Toegegeven, met weerzin en walging, maar het ervaren van die gevoelens zou mij niet tot een beter mens maken. Het feit ligt daar dat ik een dier zou doden om aan eten te komen, en nog wel meer ook, als ik er de hand op kon leggen. En naarmate ik er meer gedood zou hebben, zou de weerzin afnemen, totdat ik zelfs plezier in mijn eigen handigheid zou krijgen.
Het dispuut tussen voor- en tegenstanders van de jacht wordt vaak gepresenteerd als een tegenstelling van stad en platteland. De stedelingen staan dan voor modern dierenrespect, de plattelanders voor middeleeuws barbarisme. Dit is een valse tegenstelling, omdat stedelingen zich niet van plattelanders onderscheiden in hun houding en gedrag ten opzichte van dieren. Beide groepen maken gebruik van dieren en eten ze op. Allemaal gaan ze naar de supermarkt en kopen daar nondescripte balletjes of lapjes vlees. Sommige plattelanders (en stedelingen) trekken in hun vrijetijd de natuur in om bepaalde dieren neer te paffen of vissen op te halen.
Deze vrijwilligheid om te doden wordt de jagers het meest kwalijk genomen. Omdat het jagen met plezier gepaard gaat, is het verkeerd, onbeschaafd en verwerpelijk. Maar in de contekst van het doden zijn gevoelens irrelevant. De terdoodveroordeelde krijgt geen hart onder de riem gestoken, als hij weet dat het vuurpeloton zich huilend en met lood in de schoenen naar de executieplek sleept. Want geschoten wordt er toch. Misschien bestaan er abattoirwerkers die elke dag handenwrijvend naar hun werk gaan om weer een contingent varkens panklaar te maken. Maakt die arbeidsvreugde zo'n persoon verdacht? Zo ja, is het dan reden om hem te ontslaan? Willen wij onze varkens en koeien alleen afgemaakt zien worden door mensen die het werk liever niet zouden doen?
Iedereen die een karbonade eet is even schuldig als de jager die een fazant neerknalt. De dood aan tussenpersonen uitbesteden, zodat je zelf je handen schoon kunt houden, is even erg als het bloederige beulswerk opknappen. De enige die recht van spreken heeft in de discussie over de jacht is de vegetariër. Die praat niet over barbaarse methodes en pleziertjes, maar over het doden zelf, waar hij bezwaar tegen maakt.
Vegetarisme is een manier van leven die respect verdient, maar het is geen overtuiging die het tot gemeengoed zal brengen. Hoewel er op grote schaal sympathie bestaat voor vegetariërs, is het moeilijk voorstelbaar dat een cultuur als de westerse zich en masse zal bekeren tot het niet vlees eten. Dat komt doordat het vegetarisme iets al te vergeestelijkts uitstraalt. Zoals de anti-alcohol lobby en de weiger-drugs-beweging uiteindelijk nooit het pleit zullen winnen, omdat er altijd mensen naar het een of andere roesmiddel zullen blijven grijpen. Vlees is zoiets als een glas wijn. Een mens kan uitstekend zonder, maar lekker is het wel. Het morele bezwaar van vegetariërs tegen het eten en het gebruiken van dieren kan altijd weerlegd worden met een beroep op de dieren zelf. De carnivoren onder hen eten uitsluitend andere dieren en de omnivoren eten planten en dieren. Waarom zou een mens niet mogen doen, wat een dier wel mag, namelijk dieren eten? Dit is de manier waarop vegetariërs afstand nemen van de natuur, iets waar het grote publiek helemaal geen noodzaak toe ziet, net zomin als het grote publiek in de rij staat om in een contemplatieve orde in te treden.
Tegelijkertijd zit er wel degelijk iets in het vegetarisme, waardoor het aan populariteit wint, en dat is het idee überhaupt dat de dieren ons respect verdienen, los van de ethiek van het doden. Sinds de secularisatie en de verdwijning van God uit het dagelijkse leven, zijn wij niet meer zijn plaatsvervangers op Aarde. Het was God die ons destijds als heer en meester over de dieren heeft aangesteld, maar nu Hij met ontslag is, wankelt ook onze eigen plaats in het centrum van het universum. De mens beschouwt zichzelf nog wel als baas van de dieren, maar beseft maar al te goed dat hij zelf ook een dier is.
Het verschil tussen mens en dier vervaagt. De mens heeft een boel dierlijke eigenschappen en vice versa. De mens is al eeuwen bezig om de omgang met andere mensen op een ethisch aanvaardbaar peil te brengen. In dit licht lijkt het absurd de dieren uit te sluiten van een humane behandeling. Tenslotte zitten wij hier met de dieren in hetzelfde schuitje.
De gebetenheid op jagers is een symbool van de schaamte over dierenleed. Het is een beetje makkelijk en vooral erg hypocriet om nu net de jacht als concentratiepunt van maatschappelijke gène aan te vatten, want behalve hun gewelddadige dood hebben de gejaagde dieren verder toch een uitstekend leven geleid, iets wat je niet kunt zeggen van legbatterijkippen, kistkalveren en slachtvarkens.
Het vegetarisme heeft geen schijn van kans. Er zullen altijd dieren gedood en geconsumeerd worden door mensen en dieren. Maar dat een kotelet f 2,50 moet kosten staat nergens in ivoor gebeiteld. Dat kan ook best f 25,- zijn. Het verschil tussen een intensieve en een extensieve varkenshouderij. Dieren zijn meer gebaat bij kwaliteitsbewaking van hun leven, dan bij een dood waarvan je vroom kunt zeggen dat die niet door mensenhanden is geschied. Het dier is niet geïnteresseerd in z'n dood.
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.