Beste Beatrijs,
Goede vrienden van me zijn vorig jaar grootouders geworden en nu betrap ik ze op de (in mijn ogen verkeerde) gewoonte om tegen hun kleinkind over zichzelf te praten in de derde persoon. ‘Geef dat maar aan opa’ in plaats van ‘Geef dat maar aan mij’ of ‘Oma gaat even een boodschap doen’ in plaats van ‘Ik ga even een boodschap doen’. Veel ouders en kleuterjuffen doen dat ook. Willen ze hun eigen rol benadrukken? Is het niet kleinerend om kinderen zo toe te spreken? Als docent op een pabo begeleid ik studenten in hun stage en dan vraag ik ze wel eens waarom ze over zichzelf praten als ‘de juf’ – het is voor de taalontwikkeling van kinderen veel beter om gewoon het woord ‘ik’ te gebruiken als het over jezelf gaat. Studenten durf ik er op aan te spreken, maar kan ik dat bij (groot)ouders ook doen?
Waarom niet gewoon ‘ik’?
Beste Waarom niet gewoon ‘ik’,
Over jezelf in de derde persoon spreken is inderdaad iets wat heel veel volwassenen doen, als ze het tegen kleine kinderen hebben. Het is net zoiets als de spreektoon een octaaf verhogen. Bij baby’s en peuters gebeurt dit bijna vanzelf vanuit een intuïtief idee dat persoonlijke voornaamwoorden (ik, jij, wij) voor een beginnende spreker moeilijker zijn dan namen. Iedereen kan een ‘ik’ zijn, maar er is maar één mama, papa, oma voor het kind. Heel jonge kinderen duiden zichzelf ook met de voornaam aan, omdat ze het begrip ‘naam’ eerder beheersen dan het begrip ‘ik’. Namen en zelfstandige naamwoorden zijn concreet, persoonlijke voornaamwoorden abstract. Zodra een kind zich het concept van ‘ik’ en de andere persoonlijke voornaamwoorden heeft eigen gemaakt, is het snel afgelopen met deze gewoonte van over zichzelf in de derde persoon spreken. Vanaf een jaar of drie à vier wordt het infantiliserend om een kind nog op peuterniveau aan te spreken, daar hebt u gelijk in. Maar het lijkt me niet nodig om grootouders die zich met een kind van een jaar onderhouden te corrigeren op kleinerend taalgebruik, want op die leeftijd past die manier van spreken bij de taalontwikkeling en het slijt vanzelf.
Bij het voorbeeld van docenten ligt het ietsje anders. Als (groot)ouders er allang mee opgehouden zijn, spreken zij in de lagere klassen van de basisschool nog steeds wel eens over zichzelf in de derde persoon: de juf wil dit, de meester wil dat. Dan is het ook niet kleinerend bedoeld, maar meer ter onderstreping van de autoriteit. Juffen en meesters kunnen prima ‘ik’ zeggen, kinderen begrijpen precies wie ermee bedoeld wordt. Maar ‘ik’ heeft ook altijd iets subjectiefs. Er zijn allerlei personen die het over ‘ik’ hebben in gesprekken met kinderen. Van klasgenoten tot de buurman tot moeders van vriendjes. Maar degene die zichzelf met ‘de juf’ of ‘de meester’ aanduidt in plaats van met ‘ik’ overstijgt het belang dat een willekeurige ‘ik’ zou kunnen hebben voor de kinderen. ‘De juf’ is minder vrijblijvend dan ‘ik’. Een juf die ‘de juf’ zegt in plaats van ‘ik’ geeft een duidelijk signaal af: ‘opletten en luisteren’.
“Als grootouders er allang mee opgehouden zijn.” In Friesland is het zeer gebruikelijk om bij grootouders (en soms ook bij ouders) altijd de derde persoon enkelvoud te gebruiken. De kinderen van mijn schoonzuster (friessprekers) hebben dat 20 jaar lang gedaan. “Mag ik Pake wat vragen?” In het Fries klinkt dat heel normaal. Mijn kinderen spreken geen Fries en die zeiden “je” en “jou” tegen de ouders van mijn vrouw. Omdat ze dat tegen mijn ouders ook deden. Mijn schoonouders vonden dat beslist niet leuk maar het lukte niet om het te veranderen. De derde persoon enkelvoud voor jezelf gebruiken is in het Fries dus veel gangbaarder dan in het Nederlands. Sa, wite jim dat ek mar wer. :-)
Niet alleen in Friesland: ik groeide op in de Haarlemmermeer en vraag mijn moeder nog steeds:Wil mama nog koffie? Wellicht heb ik dat van mijn moeder, wiens moeder uit Heiloo kwam. Ook zal ik haar nooit met je aanspreken en doet het me pijn als iemand dat wel doet, het voelt voor mij als was het heiligschennis.