Akelige gedachten zijn kleveriger dan fijne gedachten. Waarom slikken mensen anders zo veel antidepressiva en zitten ze bij de therapeut? Als het een kwestie van vrije keus was, zou iedereen voortdurend de zonnige kant van het leven benadrukken en zijn zegeningen tellen. Dat zou een hoop ellende schelen, want aan de meeste rottigheid valt toch weinig te doen, dus om een en ander draaglijk te houden is afschermen en verdringen helemaal niet zo’n gekke strategie. Maar dat is moeilijk. Herinneringen aan eerder geluk hebben nooit die overdonderende kracht van het moment zelf. Sterker, je wordt er eerder chagrijnig van, omdat het voorbij en ach, voorgoed voorbij is.
Je kunt niet besluiten om iets niet te denken.
Daarnaast is het ook nog eens zo dat akelige gedachten besmettelijker zijn dan fijne gedachten. Als iemand vertelt hoe verliefd hij is of hoeveel plezier hij heeft gehad in Florida, denk ik: leuk hoor, het zal wel. Maar als mij iets gruwelijks wordt verteld, blijft het meer hangen dan me lief is. De mooie dingen maken weinig indruk, de akeligheid wordt geïmporteerd en gaat niet meer weg. Een vriend vertelde mij lang geleden over een terugkerende angst: als hij in een treincoupé zat tegenover een moeder met een baby op schoot en het bovenraam was opengeschoven, werd hij geobsedeerd door de mogelijkheid dat hij die baby in een oogwenk uit de armen van de moeder weg kon grissen en door het raam naar buiten kon proppen. Van een andere vriend hoorde ik, ook minstens twintig jaar geleden, dat hij als hij aan het afdrogen was, terwijl zijn vriendin de afwas deed, gekweld werd door de gedachte dat hij dat grote, scherpe vleesmes net zo makkelijk in de rug van zijn vriendin kon steken als het netjes terugleggen in de keukenla.
Natuurlijk zouden ze die gedachten nooit uitvoeren. Ze wilden die angst dat ze iets akeligs zouden kunnen doen ook helemaal niet koesteren, maar het overkwam hun en sinds ik ervan gehoord heb, zijn het ook mijn gedachten geworden, terwijl het nooit in me was opgekomen om zoiets te denken. Als de mogelijkheid zich eenmaal opgedrongen heeft, gaat die niet meer weg. Je kunt niet besluiten om iets niet te denken. Zoals ik ook vaak (en dat is geen geïmporteerde, maar een eigen – en breed gedeelde – angst) bij een aanstormende trein denk, terwijl ik een stapje achteruit doe op het perron: ik zou net zo goed een paar stappen naar voren kunnen zetten en ervoor springen. Wat let me?
Heel veel natuurlijk en ik ben het ook in de verste verte niet van plan, maar de theoretische mogelijkheid bestaat en dus denk ik het wel eens. Wie veel last heeft van kwellende gedachten over de mogelijkheid om zelfmoord te plegen of anderen iets aan te doen belandt bij de therapeut. Die soms het lijden kan verlichten, soms ook niet. Onderzoek naar geestesgesteldheid van zelfmoordenaars is notoir lastig, omdat mensen die geslaagd zijn in hun opzet er niet over kunnen rapporteren, maar wat me bij is gebleven uit onderzoek naar mislukte pogingen is dat het belang van impulsiviteit niet onderschat moet worden in een algehele toestand van bewustzijnsvernauwing. Soms doen mensen dingen, gewoon omdat het kan, omdat de gedachte dat iets mogelijk is niet meer te verdringen is. Zoals iemand met doodsverachting van de hoge duikplank springt, terwijl hij best achterwaarts het trapje af had kunnen klimmen.
Lufthansa zit met een groot probleem, omdat (zelf)moordenaar Andreas Lubitz een therapieverleden blijkt te hebben dat in de administratie bekend was. Verwijtbare veronachtzaming door de vliegmaatschappij! Hoe kan in de toekomst worden voorkomen dat psychisch instabiele personen de stuurknuppel bedienen? Zelfs bij afschaffing van het medisch beroepsgeheim kan altijd iemand ineens iets krankzinnigs doen om geen andere reden dan dat de mogelijkheid bestaat.
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.