Jaap van Ginneken: Striphelden op de divan. De ontraadseling van de complexen van Asterix, Babar, Donald, Kuifje en Superman
Uitgever Nieuwezijds. 176 blz. E 16,90
De meestgestelde vraag aan schrijvers luidt sinds jaar en dag: ‘Is uw boek autobiografisch?’ Het is een vervelende vraag, waar schrijvers dan ook vaak korzelig op reageren, zeker wanneer ze de verbeelding zijn toegedaan – tegelijkertijd kan een boek of algemener, een kunstwerk, niet anders zijn dan autobiografisch. Ook al ontwerpt een schrijver een volslagen fantasie-universum, dan nog vormt het boek een neerslag van eigen ervaringen, een uitwerking van thema’s die hem om de een of andere reden fascineren. Elk motief en elk detail zijn door de filter van zijn geest gegaan en gekleurd door zijn blik op de werkelijkheid.
Kunstenaars voelen zich zelden geroepen om toelichting te verstrekken op de verbinding tussen werk en leven. Niet alleen omdat zo’n invuloefening de autonomie van het kunstwerk aantast, maar ook gewoon omdat ze hechten aan hun privacy. Bovendien werken obsessies van kunstenaars en schrijvers vaak op een onbewust niveau. De schrijver wéét niet eens dat zijn werk vol zit met verwijzingen naar zijn particuliere demonen. Om deze te onthullen heb je een literatuurwetenschapper nodig. Of een psychoanalytisch geschoolde cultuurcriticus, dat kan ook. Camille Paglia beschreef in haar boek Sexual Personae (1990) 2000 jaar literatuurgeschiedenis in termen van seksuele ambiguïteit van de kunstenaars, obsessies met seksuele archetypes en strijd tussen het mannelijke en het vrouwelijke. In zijn, veel dunnere, boek Striphelden op de divan doet psycholoog en communicatie-wetenschapper Jaap van Ginneken iets vergelijkbaars. Hij zoekt in vijf verschillende stukken over Asterix, Babar, Donald Duck, Kuifje en Superman naar verbindingen tussen de verhalen en de biografie van hun makers. Aldus probeert hij tot een diepte-analyse van het werk te komen. Ook probeert hij de vraag te beantwoorden waarom deze stripverhalen stuk voor stuk zoveel massale weerklank vonden.
Niet verwonderlijk haalt Van Ginneken menig psychodrama boven water – allemaal varianten op oerthema’s in de (kinder)literatuur: verwezing, afstamming en vervreemding. Het is bijvoorbeeld merkwaardig dat het stuntelende detectivepaar uit het Kuifje-epos Jansen & Jansens heet (in het oorspronkelijke Frans: Dupont & Dupond), terwijl ze toch overduidelijk een eeneiïge tweeling vormen. Dit is minder vreemd, wanneer je weet dat Hergé’s vader een tweeling was, die verwekt was door een mogelijk hooggeplaatst persoon, bezoeker van een kasteel waar Hergé’s grootmoeder als dienstmeisje werkte. Pas veel later trouwde deze oma met Hergé’s grootvader, die zo adoptievader werd voor haar twee onwettige kinderen. Deze tweeling had dus eigenlijk twee vaders (vandaar de twee achternamen), een familiegeheim dat in het dorp circuleerde. Terwijl de tweelingbroers hun best deden onopvallend in hun omgeving op te gaan, werden zij nagewezen, een terugkerende Jansen & Jansens-gag in de Kuifje-albums.
Het verhaal achter Kuifje, kapitein Haddock en Hergé (Van Ginneken baseert zich hiervoor grotendeels op de Franse psychiater en Kuifje-vorser Serge Tisseron) is nog gedeeltelijk toetsbaar, ook omdat er uitgebereide interviews bestaan met Hergé, maar voor het complex van Walt Disney ligt verificatie moeilijker. Uit Disney’s biografie is bekend dat er onzekerheid bestond over zijn afstamming. Zijn geboortebewijs ontbrak. Naspeuringen van de FBI brachten de mogelijkheid aan het licht van een onwettige geboorte in Spanje, gevolgd door een verscheping naar Amerika en misschien een adoptie. Of dit nu waar is of niet kan niet meer worden achterhaald; wel is praktisch zeker dat Walt Disney op zeker moment met deze theorie is geconfronteerd, waarna hij in zijn laatste grote tekenfilm The Three Caballeros (1943) zijn held Donald Duck een extatische, dolverliefde dans laat uitvoeren voor een Spaanse schone in een decor van als fallussen rijzende cactussen. De critici vonden het smakeloos en on-Disneyiaans, niet geschikt voor de kinderziel. Maar zo’n anomalie is natuurlijk des te interessanter voor analytici.
In het hoofdstuk ‘Superman als schlemiel’ onthult Van Ginneken dat deze archetypische Amerikaanse held het geestesproduct is van twee joodse jongens, Jerry Siegel en Joe Shuster, tweede-generatie-immigranten met eeuwige geldzorgen, die in deze figuur hun aanpassingsproblemen en almachtsfantasieën projecteerden. Helaas raakten zij in een wurgcontract hun copyright kwijt, waarna de commercie Superman confisqueerde en Siegel en Shuster als geestelijke vaders uit de annalen verdwenen.
Ook Goscinny en Uderzo, de bedenkers van Asterix, worstelden op hun manier met de status van immigrant, hun vertolking van de prototypische Fransman en hun aanschurken tegen de gevestigde macht. Zij werden beschuldigd van chauvinisme en racistische stereotyperingen, terwijl de een als jood in diverse buitenlanden was opgegroeid en de ander van Italiaanse afkomst was.
Striphelden op de divan heeft hier en daar iets van spielerei voor intellectuelen. Vanzelfsprekend zijn de strips die hier de revue passeren uitstekend te genieten zonder deze achtergrondinformatie en duiding. Goede kunstwerken blijven altijd overeind. Toch legt Van Ginneken vernuftige verbanden tussen makers en werk, tussen persoonlijke obsessies, bewust of onbewust, en de verbeeldingen daarvan. Hij hanteert hierbij een lichte aanstekelijke toon, die past bij het onderwerp strips. Geen zwaarwichtige semiologie dus. Dat er in ieders hoofd en vooral ook in dat van kunstenaars demonen rondspoken is onbetwistbaar. Deze handzame cursus demonologie laat zien hoe het nou eigenlijk in zijn werk gaat, dat Freudiaanse sublimeren.
Beatrijs Ritsema
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.