Zoals velen die het staartje van de jaren zestig bewust meemaakten heb ik een tijdje met het marxisme geflirt. In mijn geval kwam dat neer op het volgen van een ‘scholing’ met wekelijkse bijeenkomsten op de zondagavond, waarop we ons doordeweeks dienden voor te bereiden door dikke boeken van Marx, Engels en Lenin te lezen. Daarnaast herinner ik me nog een christelijk geïnspireerd marxismeclubje, waar geen huiswerk aan te pas kwam. Hier werd vrijblijvend gediscussieerd over de spijtige staat van de wereld en hoe je die zou kunnen verbeteren. Deze activiteiten gaven mij een goed gevoel van maatschappelijk geëngageerd bezig zijn zonder dat ik daadwerkelijk iets met de verworpenen der aarde zelf te maken hoefde te hebben.
Toen de scholingscursus op z’n eind liep en deelnemers voor de vraag werden gesteld hoe ze de sprong van theorie naar praktijk dachten te kunnen maken (je aanmelden als actievoerder bij de havenstaking was toch wel het minste waartoe je geacht werd je bereid te tonen), wist ik dan ook niet hoe snel ik dat hele marxisme weer achter me moest laten. Folders uitdelen aan arbeiders zonder klassenbewustzijn of, erger nog, met een vals bewustzijn? Jakkes!
In de periferie van die aspirant-marxisten bevond zich J., een zachtaardige wietroker met desondanks radicale ideeën. J. zat niet bij de scholing, hij was geen type voor huiswerk, maar kon af en toe uit uitbarsten in verontwaardiging over diverse oorlogshaarden in de wereld en woede op het kapitalisme in het algemeen. Zijn engagement lag vele streepjes hoger dan dat van de theoretici in de studieclubjes. Toen hij het opnam voor de moordpartijen van de RAF met het Lenin-argument ‘waar gehakt worden vallen spaanders’ oftewel ‘je kunt geen omelet maken zonder eieren te breken’, hield ik op met bij hem langs te gaan om koffie te drinken en naar zijn goed voorziene platencollectie te luisteren. Niet lang daarna hoorde ik via via dat hij opgehouden was met zijn studie en overwoog om een bepaald viaduct tot ontploffing te brengen.
Een paar jaar later hoorde ik dat hij zelfmoord had gepleegd – zonder geweld tegenover ander mensen trouwens.
Geen zin in verantwoordelijkheid voor andermans geestelijk welbevinden.
J. was typisch zo’n getroebleerd persoon, van wie ik redelijk snel het idee kreeg dat ik beter bij hem uit de buurt kon blijven. Niet uit beduchtheid voor zijn extreme opvattingen (die nam ik niet serieus), maar uit weerzin tegen iemand die niet spoort. Er zijn meer van die mensen geweest (geen radikalinski’s) die ik in eerste instantie best wel oké of interessant vond, maar die ik toch op afstand zette, omdat ik op een onbestemde manier moeilijkheden voorzag. Die er vaak ook kwamen. Een beetje sneaky glibber ik daar ruim van tevoren onderuit. Geen zin in ingewikkeld gedoe in de vriendschap en vooral geen zin in verantwoordelijkheid voor andermans geestelijk welbevinden.
Ik ben onaangedaan genoeg om geen last te hebben van schuldgevoelens in een treurige zaak als de zelfmoord van J. Anderzijds heb ik hem in een veel eerder stadium natuurlijk wel keihard laten vallen. Als ik me betrokken had opgesteld, meer op hem ingepraat, de hulpverleners ingeschakeld of wat dan ook, had hij misschien gered kunnen worden. Ik moet altijd aan J. denken, als het over Anders Breivik gaat. Iemand bij wie ten slotte iedereen zich uit de voeten maakte omdat hij ten diepste niet spoorde, waarna zijn extremistische ideologie in krankzinnig geweld explodeerde.
Met de moslimterroristen van de slachting op Charlie Hebdo ligt het niet anders. Een gewelddadige consequentie trekken uit een ideologie gebeurt in een zuurstofloze omgeving van volledig gelijkgestemden: als er niemand wordt toegelaten om iets anders te berde te brengen. In dat isolement vervalt het onderscheid tussen mad en bad, een conditie waar Lenin ook veel ellende mee heeft berokkend en waar ik veertig jaar geleden even aan gesnoven heb.
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.