Ouders maken zich meer dan ooit zorgen over hun kinderen, aldus een J/M-onderzoek dat in alle kranten aandacht kreeg. In 2007 maakte 58 procent van de ouders zich druk om de ontwikkeling van hun kind, inmiddels ligt dat percentage op 72. Negen van de tien vinden het ouderschap stressvol. Zij denken dat zij zelf een grote invloed hebben op hun kinderen, bijvoorbeeld in iets tamelijk ongrijpbaars als zelfvertrouwen, en trekken het zich dus persoonlijk aan als hun kind het op een of ander punt laat afweten.
Die persoonlijke verantwoordelijkheid, het idee dat het jouw schuld is als je kind bepaalde gebreken vertoont, lijkt me inderdaad iets wat typerend is voor deze tijd. Deze instelling duidt enerzijds op megalomanie (een ouder die zo denkt ziet zichzelf zo’n beetje als de grote aanstichter oftewel als God), en leidt anderzijds tot gevoelens van falen en zelfverwijt – want natuurlijk voldoen kinderen niet aan het beoogde ideaalbeeld van de perfecte opvoeding. In de media figureert voor overbezorgde opvoeders het stereotype van de helikopterouder die met een doos pleisters achter een spelende kleuter aanrent, stopcontacten afdekt, fietshelmpjes distribueert, voortdurend de juf aanklampt om de gebruiksaanwijzing voor het kind door te nemen en rondshopt bij de hulpverlening om labels (adhd, pdd-nos, hoogsensitief) en rugzakjes los te peuteren voor hun nageslacht.
Het is makkelijk om overbezorgde ouders uit te lachen met hun van veiligheidsriemen voorziene bakfietsen, hun huiswerkoverhoorsessies en de werkstukken die ze voor hun kinderen maken. ‘Relax!’ zou je hun willen toeroepen, ‘kinderen groeien ook wel op zonder dat je ze voortdurend op hun nek zit.’ En dat is ook zo, maar ouders willen nu eenmaal het beste voor hun kinderen en zullen altijd moeite doen om onheil af te weren en te voorkomen. Nooit bevindt een kind zich in een staat van volmaakte harmonie, dus altijd hebben ouders wel iets om zich zorgen over te maken. Dat was vroeger niet anders dan tegenwoordig, alleen hanteerden ouders andere tactieken: in plaats van de huiskamer peuterveilig te maken en traphekjes aan te brengen, parkeerden ze kleintjes in de box. Te grote kleuters werden niet in buggies vervoerd, maar liepen mee in een tuigje of werden met een lang touw aan hun middel aan een boom in de tuin vastgemaakt, zodat ze niet in de sloot zouden vallen.
Scharrelkinderen komen niet meer voor. Kinderen onder de tien mogen niet meer ongesuperviseerd naar buiten en op eigen houtje de omgeving verkennen, een vrijheid die de meeste veertigplussers zich nog goed uit hun jeugd kunnen herinneren. Overbezorgde ouders krijgen de schuld van deze spijtige stand van zaken, maar als de algemene gewoonte supervisie is, kun je als eenling daar nauwelijks tegen ingaan. Ik herinner me nog goed dat mijn destijds tienjarige zoontje in het premobieltjestijdperk met alle geweld in een naburige wijk wilde gaan skeeleren in plaats van alleen maar rondjes om het blok, en dat ik het toch een eng idee vond. Niet zozeer omdat hij een paar straten verderop wilde, als wel omdat hij dat in z’n eentje wilde doen. Het kostte mij de grootste moeite om me over dit angstvallig ouderschap heen te zetten en het toe te staan. Daarentegen genieten tieners weer veel meer vrijheid dan vroeger met ’s avonds uitgaan en laat thuiskomen. Ik mocht als tiener nauwelijks iets op het gebied van uitgaan en gooide dat op nodeloze strengheid van mijn moeder. Pas veel later begreep ik dat angst en bezorgdheid haar drijfveren waren.
Een vriendin heeft een dochter van 23 die het in haar hoofd heeft gehaald om een reis van twee maanden door het Midden-Oosten te maken. In haar eentje. De dochter is een verstandige vrouw, afgestudeerd en wel – moet kunnen, zou je zeggen. Er is dan ook geen enkele manier waarop de ouders hier bezwaar tegen kunnen maken. Intussen staat die moeder wel duizend angsten uit, totdat het kind weer boven water komt. Tekens van leven via internet verlichten iets, maar als de routine toevallig doorbroken wordt en er iets te veel tijd verstrijkt zonder bericht, slaat de angst des te heviger toe. Dan was de tijd waarin op reis zijn incommunicado betekende en geen bericht voor goed bericht stond, misschien wel zo rustig.
Zodra een kind geboren wordt, doemt bezorgdheid op aan de horizon en die gaat nooit meer weg.
Tja, wat is ‘normale’ bezorgdheid, wat is overbezorgdheid?
Maandag begint hier het schooljaar weer, en ik lees deze colum toevallig op het moment dat mijn 16-jarige zoon op de fiets onderweg naar school is om zijn rooster te halen. Niets bijzonders eigenlijk.
Bijna een jaar geleden, op 9 september vorig jaar, overkwam hem op weg naar school een ernstig verkeersongeluk, en na een lange revalidatie (die er nog niet opzit) zal hij vanaf nu weer elke dag naar school fietsen.
Terwijl ik me voorheen nooit zo druk maakte, ben ik nu altijd een beetje ongemakkelijk als hij weg is, en blij als hij weer thuiskomt.
Over allebei mijn kinderen ben ik nu bezorgder als voorheen, terwijl je juist op dit soort dingen geen enkele invloed hebt.