Beste Beatrijs,
Afgelopen herfstvakantie logeerden onze twee kleinzoons (7 en 5 jaar) bij mijn man en mij. Wij wonen vrij ver van onze kleinkinderen en daarom vragen wij hen eens per half jaar een weekje te logeren. Dat geeft iedereen al jaren veel plezier.
De vijfjarige is altijd een kleine driftkikker geweest. Er hoeft hem maar het geringste verlangen ontzegd te worden of hij wordt woest. Ik kon daar altijd goed mee omgaan door rustig te blijven zonder aan zijn eisen toe te geven. Anderzijds is hij de meeste tijd heel aandoenlijk, ontwapenend, gewoon lief en aardig.
Wat deze keer echter volkomen nieuw om niet te zeggen verbijsterend voor mij was, was dat hij niet alleen snel woest werd maar ook begon te schelden. Hij gebruikte woorden als ‘rot-oma, stront-oma, mongool’ en als meest kwetsend ‘jij moet dood’. Als hij het niet eens was met wat ik zei, reageerde hij met ‘je liegt’ of als ik hem niet goed verstond met ‘oma, je bent megadoof’.
Mijn vermaningen hadden geen enkel effect op hem. Toen ik mijn dochter belde om te vragen hoe ik hiermee om moest gaan, zei ze dat ze er ook niet goed raad mee wist. Ze hoopte dat hij in een bepaalde periode zat die vanzelf weer overgaat. Soms straft ze hem door euro’s van zijn zakgeld af te trekken.
Hoe we verder ook genoten van de week met onze kleinkinderen, deze scheldpartijen gaven toch een domper. Zo zelfs dat ik mezelf afvraag of ik wel zin heb om voor mei weer plannen te maken. Hoe moet ik me hierin opstellen?
Oma van scheldende kleinzoon
Beste Oma van,
Dit probleem is te serieus voor grootouders om aan te pakken. De voorbeelden die u geeft van waar uw kleinzoon u voor uitmaakt zijn stuk voor stuk onacceptabel. Uw dochter hoopt dat het een voorbijgaande fase is. Ik vrees dat dat niet het geval is. Schelden en vloeken is bij uitstek een kwestie van gewoontevorming. Mensen houden niet ineens op met het uitschelden van hun omgeving, als ze jarenlang gewend zijn om dat wel te doen. Frustratie- en woede-opwekkende situaties blijven zich immers altijd voordoen, elke dag weer.
Zijn ouders zullen op een actieve manier moeite moeten gaan doen om dit gedrag eruit te krijgen bij hun zoontje. Dat betekent erbovenop zitten en niets laten passeren. Vijf jaar is oud genoeg voor een indringend gesprek. Uw dochter moet een lijstje maken van de door hem gebezigde uitdrukkingen en scheldwoorden. Dit lijstje gaat ze hem langzaam en rustig voorlezen, en de conclusie luidt dat dit dus voortaan afgelopen is. Zij wenst dat niet meer van hem te horen, niet thuis, niet buiten en al helemaal niet tegenover oma en opa.
Vervolgens komt het punt van de sancties. Dat is moeilijk, want die zijn er nauwelijks. Zakgeld inhouden heeft geen zin, want op deze leeftijd speelt dat geen rol van betekenis (zou het niet moeten, althans). Slaan is ook geen goed idee, want dat geeft het verkeerde voorbeeld en verhoogt de algehele woede. Blijft over: isolatie. Het kind weghalen uit de situatie en hem op z’n kamer zetten of in een andere ruimte weg van het gezelschap. Opsluiten kan. Hij kan in eenzaamheid een minuut of tien zitten tieren op z’n eigen kamer of de badkamer. Een variant hierop is om onmiddellijk op te houden met wat er gaande is, zodra hij de fout in gaat. Dus als hij zit te eten, hem met z’n bordje naar de keuken sturen. Als hij naar de tv kijkt, hem van die tv weghalen. Als het in een speeltuin gebeurt, meteen naar huis vertrekken.
Om te benadrukken hoe belangrijk dit is, kunnen zijn ouders hem voorhouden dat oma er op deze manier geen zin meer in heeft. Als hij zijn vocabulaire niet opschoont, dan wil zij hem niet meer te logeren hebben. Er is nog een half jaar te gaan tot mei, net een mooie periode om een en ander af te leren. De logeervakantie bij oma kan werken als een wenkende worst in de verte die uw kleinzoon, afhankelijk van zijn vorderingen op het gebied van goede verbale manieren, kan winnen of verliezen.
Wanneer u uw kleinzonen weer over de vloer krijgt, volgt u gewoon hetzelfde programma als hij hopelijk thuis heeft gekregen. Bij verbale misdragingen moet hij tijdelijk uit de gezelligheid naar elders in uw huis worden verbannen. Bij de derde keer gaat hij terug naar zijn ouders. Einde vakantie.
Dit is voor zijn ouders een vervelend en ongelooflijk arbeidsintensief opvoedtaakje, maar zonder tegenmaatregelen verdwijnt het schelden niet.
In Trouw van 15 november maakt iemand zich zorgen over de ‘moderne manieren’ , waarop een scheldende kleinzoon moet worden aangepakt. In Trouw van vandaag adviseert mevrouw Spelde-Zweens te praten in plaats van te straffen. Het probleem is overigens zo oud als de wereld.
Niet alleen mijn kleinkinderen, tussen twee en negentien kunnen er wat van; ook mijn eigen kinderen lieten zich niet onbetuigd.
Zo’n dertig jaar geleden waren poep en pies nog heel vieze woorden, zo vies dat in een versje van Annie M.G.. een boze kleuter zich afreageert met: “En als ze kwaad zijn zeg ik bil!”
Mijn eigen kleuters reageerden iets smeuïger af. Té smeuïg vond ik. Maar omdat Dr. Spock mij geleerd had dat verdringen gevaarlijke frustraties zou kunnen opleveren, waardoor de lievelingen tot op hoge leeftijd gekweld zouden kunnen worden, besloot ik niets te verbieden. Integendeel, ik vatte het plan op hun de kans te bieden zich helemaal uit te leven, weliswaar met in mijn achterhoofd de wens, dat een overvloed aan verboden vruchten wel eens tot oververzadiging en derhalve tot afkeer van het begeerlijke zou kunnen leiden.
Ik vond een goede gelegenheid: Eerst aan tafel, later bij het in bad gaan was er weer eens veelvuldig stiekem doch uitgebreid gegiecheld om woorden welke men in die dagen beslist niet gedrukt kon zien.
Dus kondigde ik, na het gebruikelijke versje-voor-het-slapen-gaan, monter aan: ‘Ziezo, nu mogen jullie tien minuten lang vieze woorden zeggen!’
Vier verbaasde ogen waren mijn beloning.
‘Nu? ‘ vroeg de oudste. ,,’Hardop?’ zeI de jongste. – Ik knikte vriendelijk. ‘Poep! ‘ zei de oudte. Er klonk een lachsalvo. ‘Pies!’ riep haar zusje. Weer dolle pret. Er volgde nog een aantal uitdrukkingen die in mijn jeugd slechts fluisterend of op frommelige briefjes werden doorgegeven. Daarna haperde het even. ‘Mag een versje ook?’ vroeg de oudste toen. ‘Ja hoor! ‘ antwoordde ik glimlachend. Prompt kwam het alom beroemde (of beruchte) hobbelpaard van Konstant opdraven. Met veel succes. ‘Ik weet er ook een!’, kondigde zus aan en ze hief aan: ‘Eet meer bananen.’
Ze werd echter onderbroken. ‘Sufferd, dat is niet vies, het lijkt alleen maar vies’, verweet de oudste. Haar gezicht stond nu ernstig. Weer was het even stil.
‘Kom’, moedigde ik aan en keek op mijn horloge, ‘jullie hebben nog vier minuten.’
Kleine zus lepelde nog was onparlementaire termen op. Toen ze klaar was keek grote zus haar peinzend aan, haalde haar schouders op en zei: ‘Ik weet niet meer.’ ‘Nou ja ” zei ik, dan stoppen we voor vandaag. ‘Morgen mogen jullie weer. En voortaan elke avond. Ze keken elkaar aan. Om de lippen van de jongste speelde nog een vaag lachje; was ze bezig nieuwe stof tot vreugde te verzamelen? Opeens kwam de oudste omhoog van haar bed, waarop we samen gezeten hadden. Rechtop stond ze daar nu, midden in haar privé-domein. Ze liet haar blik rondgaan door het vertrek met de vorsende uitdrukking van een schoonmaakster, die tot in de meest verborgen hoeken en kieren ongerechtigheden vermoedt. Toen zei ze, met een niet te veronachtzamen autoriteit: ‘Best! Maar niet meer op mijn kamer!’