Beatrijs Ritsema
Hoewel de feiten me tegenspreken, denk ik nog steeds dat vrouwen niet ten oorlog zouden moeten trekken. Ongeveer vijftien procent van de Amerikaanse troepenmacht die nu in de Golf is gestationeerd is vrouw. Bijna alle posities in het leger staan open voor vrouwen – alleen bij de infanterie, de artillerie en in de onderzeeërs worden ze (nog) niet ingezet. Wel zitten ze bij de marine, bij de luchtmacht en natuurlijk bij alle toevoer- en hulpverleningsonderdelen. Bij het front worden ze weggehouden, maar omdat er in deze oorlog nog geen sprake is van een echt front, loopt iedereen gevaar, ook als je schone-handen-computerwerk doet, en toevallig in handen van de vijand verzeilt.
Tienduizenden vrouwen beulen zich af in de oorlog, velen van hen moeder, en ik vraag me af: waarom doen ze hun baantjes niet gewoon thuis en zorgen voor hun kinderen? Wat is de meerwaarde van de vrouwelijke aanwezigheid in het leger? Ik weet wel dat het leger gratis opleidingen aanbiedt en dat achtergestelde groepen een kans krijgen zich zo aan de armoede te ontworstelen, maar voor vrouwen heeft zo’n kans toch veel weg van een faustiaans pact met de duivel. Je wilt goed geld verdienen om je kinderen op te voeden, en je moet op een gegeven moment voor onbepaalde tijd de oorlog in. Worden die kinderen daar beter van? Dat lijkt me niet. En al helemaal niet wanneer de moeder alleenstaand is. Vrouwen hebben een grotere verantwoordelijkheid voor hun kinderen dan voor hun vaderland of voor de verdediging van de westerse cultuur of voor de verdrijving van tirannen. Vaders dragen ook verantwoordelijkheid voor hun kinderen, maar als ze een vrouw hebben, is het niet strikt noodzakelijk dat beiden aanwezig zijn voor de kinderen. Eén ouder volstaat, bij voorkeur de moeder. En alleenstaande vaders kunnen ook maar beter thuisblijven dan naar de oorlog gaan.
Afgezien van deze verkeerde prioriteitstelling heeft de aanwezigheid van vrouwen in het leger allerlei andere, zeer hardnekkige nadelen. Uit een onderzoek van Anne Sadler naar de ervaringen van vrouwelijke militairen vanaf de Vietnamoorlog tot en met de Eerste Golfoorlog bleek dat 80 procent van de 500 ondervraagden te maken had met seksuele intimidatie, dertig procent was verkracht en veertien procent was het slachtoffer van groepsverkrachting. Deze cijfers komen slechts voor een klein gedeeelte voor rekening van ‘vijandelijk handelen’; het merendeel van de incidenten was terug te voeren op gedrag van collega’s of superieuren. Een seksistisch soort friendly fire dus.
Nu kan men aanvoeren dat het hoog tijd wordt dat mannelijke soldaten leren zich eens wat beheerster en vrouwvriendelijker te gedragen, maar op de een of andere manier spoort dat niet met het concept ‘oorlog’. Hoe technokratisch en modern-afstandelijk een oorlog ook gevoerd wordt, het blijft een situatie van wetteloosheid. Oorlog komt neer op dingen kapot maken en mensen dood maken, het tegendeel van cultuur, het tegendeel van wetten en regels. Het idee van de gelijkheid van man en vrouw komt tot uiting in een geavanceerd stelsel van omgangsregels dat alleen kan floreren in tijden van luxe. In de oorlog staan mensen veel zwaarder onder druk dan op een gemiddelde werkvloer in vredestijd. Vijanden die zich met witte vlaggen lijken over te geven vallen plotseling aan. Soldaten vermommen zich als burgers. Burgers gedragen zich als soldaten. Vijanden bieden irrationele tegenstand die nergens op slaat. Het leger is een hogedrukketel die in het teken staat van woede, pijn en angst. De normale regels van burgerlijk fatsoen zijn overboord gezet, dus dat de verfijnde man-vrouw-omgangsvormen ook sneuvelen is niet verwonderlijk. Oorlog is te elementair voor de gelijkwaardigheid van de seksen. Vrouwen hebben daar niets te zoeken.
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.