Beatrijs Ritsema
In een goede vakantie komt op een zeker moment het bedevaartselement aan bod. Men kan zich amuseren met zwemmen, vreemde gerechten, de natuur, meegebrachte boeken en spelletjes, maar bij het betreden van een stedelijke omgeving valt er niet te ontsnappen aan de rol van toerist. Lang geleden (laten we zeggen in de Middeleeuwen) was het houden van een bedevaart de enige mogelijkheid om aan toerisme te doen. Mensen trokken naar een heilig oord, liefst in een zuidelijke, warme streek, om boete te doen voor hun zonden, en als ze toch eenmaal ver van huis waren, konden ze meteen wat om zich heen kijken en de plaatselijke keuken uitproberen. In deze tijd is er geen excuus meer nodig om naar andere streken te reizen, maar als je er eenmaal toch zit, kun je net zo goed iets bezoeken wat aanleiding geeft tot een moment van bezinning.
Voor kinderen valt het niet mee de toerist uit te hangen. Door steden slenteren en over plattegronden gebogen staan is niet hun idee van vakantie vieren, zeker niet als de speurtocht uitmondt in een toeristenfuik met cultuurschatten. Het ergste zijn de gebouwen waarvan niet op het eerste gezicht duidelijk is hoe groot ze zijn, en rondleidingen-met-gidsen, omdat je dan de hele tijd moet wachten tot ie klaar is met z’n verhaal. Kerken en particuliere huizen van mensen zijn oké, omdat ze overzichtelijk zijn – je ziet het begin en het eind. Beter een kathedraal dan een museum van schone kunsten. Beter het huis van Dvorak (waar zijn gymnasiumdiploma ingelijst aan de muur hangt) dan een paleis met dertig kamers.
Bedevaartsmomenten moeten strikt gedoseerd worden tijdens een vakantie. De goede wil om de kerk en het graf van Bach te aanschouwen, om de pijlen te volgen naar het huis van Dürer, mag niet al te zwaar op de proef gesteld worden en moet in balans blijven met ijsjes en het vooruitzicht van een duik in het zwembad.
Toch maakte zich in deze vakantie ineens een authentieke bedevaartskoorts meester van de kinderen. Het toeval, of eigenlijk was het een gestage regen die ons verder deed doorrijden dan we van plan waren, bracht ons in Salzburg, stad van Mozart inderdaad (we liepen nog langs het huis van zijn weduwe), maar vooral ook het decor van The Sound of Music. Omdat ze deze film minstens vijftien keer op video bekeken hebben, staat elk beeld in hun geheugen gegrift. Ineens was het geen opgave meer om betekenisvolle locaties op te sporen, waar zich saillante scènes hadden afgespeeld. Het nonnenklooster, de kerk waar Maria trouwde met de kapitein, het hek waar de kinderen voor stonden, toen ze Maria probeerden terug te halen uit het klooster. Terwijl we uitkeken vanaf de burcht over de stad, wees de jongste aan de overkant van het dal een groene alpenwei aan – dat moest de wei zijn waarin Maria met de kinderen ‘Do Re Mi’ had gezongen. Normaal gesproken horen wandelingen niet tot mijn dochters favoriete bezigheden, maar nu bestormde ze als een pijl uit de boog een enorme naar boven meanderende trap, waarachter ze het auditorium van het Salzburger Festival vermoedde (waar de Von Trapp-familie de eerste prijs won voor het nazi-ondermijnende Edelweiss-lied).
We liepen over het kerkhof, waar de Von Trapps zich verscholen voor de zoeklichten van hun achtervolgers, en we rammelden aan de hekken. Het zag er behoorlijk authentiek uit, maar volgens de kinderen was in de film de afstand tussen hekken en graven veel groter. Het verkeerde kerkhof? Nu wilden ze niets liever dan naar huis de film afdraaien om te kijken of hun geheugen hen niet bedroog.
En dat was ook precies wat ze deden, zoals een bedevaartganger Kafka weer eens opslaat na een bezoek aan diens graf.
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.