Beatrijs Ritsema
Een paar jaar geleden waren we te gast bij een boer in Bretagne, die ons rondleidde op zijn boerderij, een gemengd bedrijf. Van de varkensstallen herinner ik me het schemerduister en de aanmaning van de boer om stil te zijn, omdat ‘de varkens angstig reageerden op licht en lawaai.’ Het onderkomen had absoluut niets gezelligs, terwijl gezelligheid toch deel uitmaakt van wat mensen zich voorstellen bij een normaal of natuurlijk varkensbestaan.
De Stichting Varkens in Nood liet de afgelopen weken een verklaring over de rechten van het productiedier circuleren, die ik ook ondertekend heb. De bio-industrie verdient een kritische inspectie, niet zozeer gericht op de manier waarop dieren gedood worden, als wel op hoe ze hun leven spenderen. Robert Long vergeleek een paar jaar geleden de intensieve varkenshouderij met concentratiekampen. Deze vergelijking klopt niet. Varkenshouders zijn er niet op uit hun dieren te kwellen, uit te hongeren of als soort uit te roeien. Een vergelijking met de slavernij is meer van toepassing. Zoals de slaven met lichaam en geest onderworpen waren aan hun meesters, zo ligt dat ook met varkens, koeien en de rest.
Een slavenhouder die zijn slaven goed behandelde kreeg waarschijnlijk een betere opbrengst van de plantage dan iemand die z’n slaven mishandelde en vernederde. Hetzelfde geldt in de bio-industrie. Een dier met een redelijk aangenaam leven krijgt minder snel last van ziektes en betoont zich een nuttig, want gezond, productiedier. Dat er verschil bestond tussen wrede en verlichte slavenhouders doet niets af aan het feit dat het slavernij-systeem zelf niet deugde. De afschaffing ervan was dan ook een van de weinige stappen vooruit in de morele geschiedenis van de mensheid.
En nu houdt de vergelijking op, want er dreigt mededogen binnen te sluipen, zeker ten opzichte van zielige varkens die in het donker bang zitten te wezen, maar dit is niet de manier waarop ik naar de afschaffing van de slavernij wil kijken. Die slaven hoorden niet uit medelijden te zijn vrijgelaten, maar op grond van het koele, desnoods wetenschappelijke, inzicht dat de ene homo sapiens gelijk is aan de ander en daarom dezelfde rechten heeft. Een daarvan is om niet als ondergeschikt productiedier in gevangenschap te worden gehouden.
Ik heb alweer spijt dat ik die verklaring ondertekend heb, want ik geloof eigenlijk niet in de rechten van het dier, net zo min trouwens als in de rechten van het kind. Het kind is een mens en beschikt automatisch over mensenrechten. Alle kinderrechten die nog eens op een apart lijstje staan (zoals het recht op gezondheid, liefdevolle verzorging, onderwijs) zijn ofwel gratuït ofwel niet-afdwingbaar. De overeenkomst tussen kinder- en dierrechten is dat ze worden toegekend door toerekeningsvatbare volwassenen die hiermee hun respect wensen te betuigen. En het woord ‘respect’ klinkt bijna alleen nog maar in een contekst van neerbuigend medelijden, als het wordt uitgedeeld, of in situaties van narcistische gekwetstheid, als het op hoge toon wordt opgeëist.
Een apart gerechtshof voor dieren, zoals de Stichting Varkens in Nood bij monde van Paul Cliteur propageert, is een slecht idee, want dieren kunnen hun eigen belangen niet verdedigen, waarmee het begrip ‘rechten’ wel erg vormeloos en naar wisselend inzicht in te vullen wordt. Hoe meer zaakwaarnemers voor onmondigen, hoe meer drijfzand en hoe meer ruzie voor de rechtbank.
Plichten is een werkbaarder begrip. Als de mens verplicht is zijn productiedieren een volgens de wet nauwkeurig omschreven dierwaardig bestaan te bieden, dan zijn er helemaal geen dier-tribunalen nodig. Medelijden kan wel in een plicht worden omgezet, maar niet in een recht.
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.