Het is een universeel erkende waarheid dat een alleenstaande man in goeden doen dringend verlegen zit om een vrouw. Hoe zo’n man er zelf ook over mag denken, deze waarheid zit zo verankerd in de hoofden van de families die in zijn nabijheid wonen, dat de man in kwestie vanaf zijn intrede in de buurt terstond beschouwd wordt als het rechtmatig eigendom van de een of andere dochter.
‘Zeg Kadir,’ zei zijn vrouw op zekere dag, ‘Heb je gehoord dat ‘Vlijt & Genoegen’ weer bewoond is?’ Zij doelde op het voormalige buurtcentrum waarvan de activiteiten stopgezet waren wegens opdroging van de subsidiestromen. Het enorme pand van drie verdiepingen met beneden een sportzaal waar de jeugd kon leren kickboksen, aparte lokalen voor inburgeringscursussen, naaiclubjes en schaaklessen, was door de gemeente verkocht aan een projectontwikkelaar die het gedurende het afgelopen jaar had omgebouwd tot appartementen. Grote, dure appartementen, dat moet gezegd. In een zo’n appartement paste zijn eigen krap bemeten etagewoninkje met gemak drie keer, bedacht Kemal narrig.
‘Nee,’ zei hij tegen Fatma.
‘Ben je niet benieuwd wie er is komen wonen?’
‘Als je het zo graag kwijt wil, vertel het me dan maar.’
‘Ene Mehmet Yogülnüz,’ riep zijn vrouw triomfantelijk, ‘Een van ons! 32 jaar en single, heb ik gehoord van Zeynep! We zijn gered! Die appartementen kosten zevenenhalve ton!’
Kadir zuchtte.
‘Ik heb gezien dat de verhuiswagen werd uitgeladen,’ ging Fatma door, ‘een witte leren sofa, turkoise poefjes, kelims, Bucharakleden, kamelenzadels, een kingsize bed en twee breedbeeldtelevisies. Nou jij weer!’
‘Hoezo we zijn gered?’ zei Kadir, hoewel hij precies wist wat zijn vrouw bedoelde. Fatma had maar één doel in haar leven: haar vijf dochters moesten aan de man, liefst stuk voor stuk aan een zo rijk mogelijke, want zelf had het gezin geen cent te makken. Ze lag dus altijd op de loer voor geschikte huwelijkskandidaten, wat nog niet meeviel, want de neven in Turkije waren schaars en al waren ze wel voorhanden geweest, de dochters van tegenwoordig lieten zich niet meer voorschrijven met wie er getrouwd zou worden. Kadir werd door een zinkend gevoel bevangen, als hij aan zijn dochters dacht. De twee jongste, Rabia en Ayse, deden alles wat Allah had verboden: korte rokjes, strakke truitjes, hoge hakken en dan bij wijze van pleister op al die frivoliteit een zogenaamd zedig hoofddoekje. Ze zaten op het vmbo-k, maar huiswerk maken, ho maar. Op straat slieren en ginnegappen met Turkse halbstarken die ook al niet wilden deugen – dat konden ze. Niets goeds in de zin, die twee. Geen rechtgeaard man (Turks-Turks of Turks-Nederlands) zou zo’n straatmadelief als bruid willen, zeker een man in bonis niet.
En de andere drie dochters? Hatice, de middelste, was te sloom. Funda, de oudste, was een schat, lief en zorgzaam, eigenlijk een beetje te goed voor deze wereld. Die zag nooit kwaad in iemand. Vredestichtster, steun en toeverlaat van Fatma, die (juist daarom?) geneigd was haar de rotklusjes in huis te laten opknappen. Nee, Lishe, de tweede dochter, was degene naar wie zijn hart opsprong. Zij was bij de pinken en fel. Lishe studeerde rechten na het halen van haar vwo-diploma en was de enige uit het gezin die zich interesseerde voor wat er in de wereld aan de hand was. Zij was ook de enige die goed Turks kon lezen en met wie hij kon praten over zijn geliefde schrijvers Orhan Pamuk en Nazim Hikmet.
Kadir schrok op uit zijn mijmering doordat Fatma stil viel en hoorde de laatste zin van haar woordenvloed in zijn hoofd echoën: ‘Het is dus heel belangrijk dat je zo snel mogelijk kennis gaat maken met de heer Yogülnüz!’
Kadir zweeg en roerde een derde suikerklontje door zijn borrelglaasje sterke thee.
Beatrijs Ritsema
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.