De oogst van het decennium
Trudy Dehue: De depressie-epidemie. Uitgever Augustus. 333 p. E 24
Een titel kan een boek maken of breken. De depressie-epidemie (2008) van psycholoog en wetenschapsfilosoof Trudy Dehue is zo’n tot de verbeelding sprekende titel die een onmiddellijk aha-gevoel opwekt. Een beetje uitdagend, een beetje sweeping, een beetje apodictisch. Wie geïnteresseerd is in cultuurkritiek weet al voordat hij het boek opengeslagen heeft, waar het over zal gaan: de toenemende populariteit van antidepressiva, de onmacht van de biologische psychiatrie, de macht van de farmaceutische industrie, de medicalisering van alledaags ongeluk en de vergeefse jacht op geluk. Tijdgeestgevoelige onderwerpen en het verbaasde dan ook niet dat het boek veel aandacht kreeg in de media. Trudy Dehue, hoogleraar wetenschapstheorie en -geschiedenis in Groningen, bracht het zelfs tot Zomergast in een aflevering waarbij het brede publiek waarschijnlijk afgehaakt is wegens haar geringe bereidheid om zich van haar onderwerp af te laten leiden door frivolere of persoonlijke zaken.
Tijdens deze mediahausse riepen boek en schrijfster sterke reacties van voor- en tegenstanders op. Ook in mijn eigen omgeving kwamen Dehue en haar boek ter sprake, waarbij sommigen zich zeer enthousiast betoonden, terwijl anderen er geen goed woord voor over hadden. Let wel: niemand had het boek gelezen, iedereen baseerde zich op interviews of recensies. De reeds bestaande meningen lagen kennelijk zo vast dat het boek ofwel moeiteloos in dit geheel kon worden ingepast, ofwel op voorhand afgeserveerd.
Zelf hoorde ik bij de Dehue-adepten binnen die vriendendiscussie die zich toespitste op de wellicht wat simplistische kwestie ‘Ben je voor of tegen pillen?’. Tegenstanders van Dehue riepen dat depressie een serieuze psychische aandoening is, waar stevige medicamenten aan te pas moeten komen, en dat het onbetamelijk was om depressie te bagatelliseren als een modieuze klacht van mensen die te slap zijn om hun schouders eronder te zetten. In de ingezonden-brievenrubriek van NRC-Handelsblad woedde een discussie over het te grote accent in De depressie-epidemie op zelfmoordgevallen onder slikkers van onder andere Seroxat en Efexor. Briefschrijvers meenden dat Dehue onnodig paniek zaaide, dat het onderzoek naar vermeende zelfmoordeffecten niet afdoende was en dat het slikken van antidepressiva depressielijders er juist van weerhield om zelfmoord te plegen.
In de Volkskrant schreef professor experimentele klinische psychologie Willem van der Does een gespierd artikel, waarin hij vijf misvattingen in het denken van Dehue blootlegde, waarvan de eerste en belangrijkste luidde: er is geen epidemie. De prevalentie van depressie ligt op vijf procent van de bevolking en is stabiel sinds 1983.
Het is natuurlijk maar net wat je onder ‘depressie’ verstaat om te kunnen vaststellen dat er tussen 1983 en 2010 geen toename van betekenis is geweest. Of tussen 1965 en 2010 for that matter. Het aardige van De depressie-epidemie (dat ik intussen gelezen heb) is dat Dehue nu juist laat zien dat depressie al naar gelang de vigerende theorieën in verschillende tijden op verschillende manieren wordt ingevuld. ‘Depressie is een bewegend doel,’ schrijft ze. Wat nu onder depressie wordt verstaan kan in ieder geval niet zomaar gelijkgeschakeld worden aan ziektebeelden van vroeger, bijvoorbeeld melancholie of neurasthenie. In het psychodynamische model (grofweg de psychoanalytische benadering) ligt de nadruk op persoonlijke ervaringen die bij een individu tot neerslachtigheid en apathie zouden leiden. In het entiteitsmodel dat de laatste dertig jaar in zwang is geraakt wordt depressie veeleer beschouwd als een aandoening die op zichzelf staat, een stoornis op hormoon- of neurotransmitterniveau, die farmacologisch rechtgetrokken kan worden door middel van psychofarmaca. In deze zienswijze is de oorzaak van de stemmingsstoornis onbelangrijk. Er kunnen akelige ervaringen aan ten grondslag liggen, maar dat hoeft niet. Mensen kunnen ook zonder aanleiding door een depressie worden geslagen en even erg of misschien nog wel erger lijden dan degenen die weten waarom zij gedeprimeerd zijn.
Terwijl Nederland internationaal tot de gelukkigste landen hoort, gebruiken er ruim een miljoen mensen antidepressiva, die overigens niet alleen ter bestrijding van depressie maar ook van angst- of dwangstoornissen worden uitgeschreven. Het was deze schijnbare paradox van collectief geluk en particulier leed die Dehue ertoe bracht zich in het onderwerp te verdiepen. Zo veel mensen die pillen slikken! En helpt het eigenlijk wel?
De depressie-epidemie is geen antipillenboek. Wel relativeert Dehue de effectiviteit. Na de introductie van Prozac en zijn derivaten in de jaren tachtig heerste er enige tijd een hoerastemming, omdat men meende het farmacologische antwoord te hebben gevonden op depressie. Zo simpel lag het natuurlijk niet. Sommige mensen ondervinden er wel baat bij, anderen niet. Sommige mensen hebben last van vergaande bijwerkingen, anderen veel minder. Net als bij andere medicijnen speelt ook bij psychofarmaca het placebo-effect altijd een rol (wat patiënten ook toegediend krijgen – ze knappen ervan op) en de manier om dat te ondervangen (dubbelblinde, gerandomiseerde experimenten) is duur en ingewikkeld. Het meeste onderzoek gebeurt onder auspiciën van de op winst gerichte farmaceutische industrie, hetgeen vraagtekens zet bij de onafhankelijkheid ervan.
Al met al is de werkzaamheid van antidepressiva beperkt. Van depressieve mensen die een placebo toegediend krijgen ondervindt ongeveer een derde deel er baat van, terwijl van degenen die een echt middel krijgen iets meer dan de helft vermindering van hun lijden rapporteert. De conclusie hiervan luidt niet dat de pillen overboord kunnen (zoals Dehue’s tegenstanders haar in de schoenen schoven), maar dat patiënten die ze voorgeschreven krijgen zorgvuldig begeleid en in de gaten gehouden moeten worden, mede met het oog op in sommige gevallen ernstige bijwerkingen. Een antidepressivum is geen kinderaspirientje. Aan die begeleiding ontbreekt vooralsnog het een en ander: uit een recent onderzoek (2010) door het Nederlands Huisartsgenootschap bleek dat de helft van de door huisartsen verstrekte antidepressiva-recepten werd uitgeschreven voor patiënten bij wie helemaal geen officiële depressie of angststoornis was vastgesteld! Terecht neemt Dehue stelling tegen dit natte-vingerwerk.
Dehue wijt de toename van depressieve klachten niet, zoals bijvoorbeeld Frank Furedi en Theodore Dalrymple, aan de verzorgingsstaat die kleinzerige mensen aanmoedigt de rol van hulpvrager aan te nemen, maar ziet het juist als een gevolg van liberalisering en marktdenken binnen de maatschappij. Mensen worden geacht de verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen geluk en als zij op enig gebied falen (te dik, niet mooi genoeg, te verlegen, somber, lethargisch), kunnen, nee moeten, ze maatregelen treffen ter zelfverbetering. Niet allen zijzelf hebben baat bij vitaliteit, maar ook de maatschappij als geheel. Bijkomend voordeel van de eigen-verantwoordelijkheidsideologie is dat de maatschappij met ere af kan van de taak om slechte omstandigheden verbeteren (werkloosheid, rottige woningen, te weinig zorgpersoneel) waar mensen óók ongelukkig van kunnen worden.
Deze analyse komt mij iets te makkelijk en SP-achtig voor. Psychisch leed dien je op face value te nemen, ongeacht de al dan niet ideologische achtergrond ervan. Wat niet wegneemt dat Dehue een boeiende en kritische verhandeling heeft geschreven over de betekenis van depressie en de impact van farmaceutische remedies.
Beatrijs Ritsema
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.