De kritiek van Francis Fukuyama op de traditionele economische theorieën is dat er altijd uitgegaan wordt van het individu als een rationeel wezen dat zijn baten probeert te maximaliseren. In zijn visie vormt de cultuur, die hij definieert als de erfenis van ethische gewoonten in een bepaald land, een verwaarloosde entiteit, wanneer je verschillende economieën met elkaar vergelijkt en probeert te verklaren waarom de ene zoveel meer succesvol is dan de andere. Waar komt de bloei van Japan vandaan? En het na-oorlogse Duitse Wirtschaftswunder? Waarom zijn er in Taiwan geen grote bedrijven, maar produceren ze kleinschalige plastics? Waarom gaat het zo moeizaam in Engeland en Frankrijk? Volgens Fukuyama heeft dit te maken met de cultuur in die landen, die van elkaar verschillen in de mate van vertrouwen dat men in vreemden (niet-familie) stelt. 'Spontaneous sociability' of 'trust' is de term die hij hiervoor gebruikt. Zit een cultuur hoog op de familisme-dimensie, dan betekent dat dat men iedereen buiten de directe familie in principe wantrouwt. Bedrijven zijn familiebedrijven die van vader op zoon overgaan en waarin buitenstaanders geweerd worden, tenzij voor de laagste klusjes. Dit soort bedrijven wordt nooit groot, omdat er een grote psychische weerstand bestaat tegen het aannemen van managers van buiten. Als de oprichter van het bedrijf geschikte zonen heeft, kan het bedrijf de volgende generatie nog overleven, maar twee gevaren zijn praktisch onafwendbaar: het gaat zo goed met het bedrijf dat er niet genoeg geschikte familieleden zijn om het te bemannen, waarna het instort door familieruzies; of de bekende Buddenbrooks-cyclus: de derde generatie is opgegroeid in weelde, weet niet meer wat hard werken is en laat alles door z'n vingers glippen. Culturen die hoog op de familisme-dimensie scoren zijn China, Taiwan, het zuiden van Italië en Frankrijk. Fukuyama contrasteert deze culturen met Japan, Duitsland en de Verenigde Staten, landen waar een hoge graad van vertrouwen in vreemden (niet-familie) heerst, en waar dientengevolge grote bedrijven zich konden ontwikkelen en zich vele decennia lang konden handhaven.
Waar komt uw belangstelling voor de invloed van cultuur op het soort economie eigenlijk vandaan?
'Het vloeide logisch voort uit mijn boek The End of History. Als je accepteert dat er geen scherpe ideologische controverses meer bestaan, dat het kapitalistische vrije-marktdenken en de bijbehorende demokratie als staatsvorm gewonnen hebben, dan blijven alleen culturele verschillen over om over na te denken. De manieren waarop landen welvaart verwerven ontlopen elkaar niet zoveel over de wereld gezien. Dat kan de gewone economie heel goed beschrijven. Toch blijft er zo'n twintig procent over die zich onttrekt aan de reguliere economische wetten van rationeel handelen en winstmaximalisatie. En dat is het gebied van de cultuur.'
Fukuyama is geboren in de VS. Zijn grootvader emigreerde in 1905 uit Japan naar Amerika. Zijn moeder is in Japan geboren. Zelf spreekt hij geen Japans, al heeft hij het land wel vaak bezocht – en wordt altijd, nog voor hij een woord gesproken heeft, als Amerikaan herkend.
In tegenstelling tot de gangbare opvatting van Amerika als een extreem individualistisch land (Amerikanen gebruiken graag de term rugged individualists om zichzelf mee aan te duiden) laat Fukuyama tamelijk overtuigend zien dat er van oudsher juist veel belang aan groepen werd gehecht. Het niveau van spontane sociabiliteit was altijd hoog. Mensen zijn geneigd om snel vreemden te vertrouwen, zodat er zaken gedaan kunnen worden, goederen en diensten uitgewisseld. Het is een kenmerk van een pioniersmaatschappij. Het maatschappelijk middenveld, waaronder valt: het verenigingsleven, vrijwilligers- en liefdadigheidswerk, betrokkenheid van ouders bij scholen, kerkgerelateerde groepen was altijd sterk ontwikkeld in de Amerikaanse cultuur. Voor Amerikanen speelt religie een veel grotere rol in het dagelijks leven dan voor de meeste Europeanen. Opmerkelijk is dat deze religie vaak fundamentalistische trekjes heeft, een essentieel verschil met Europa, waar de meeste landen een staatsgodsdienst of althans een dominante kerk hebben. Mensen worden daar in geboren en als ze er geen zin meer in hebben vallen ze van hun geloof af. Europa is gedurende de laatste dertig jaar massaal en in snel tempo ontkerkelijkt, onder andere doordat mensen zich gingen afzetten tegen de staatsgodsdienst. In Amerika was de vrijheid van godsdienst van meet af aan verankerd in de grondwet, met het gevolg dat de keuze vooor de een of andere club een veel positievere daad was. Volgens Fukuyama oefenen sektarische groeperingen in Amerika een grotere aantrekkingskracht uit, omdat er geen overkoepelende, dwingende religie heerst om je tegen af te zetten. Als een persoon dan toch in de stemming is om zichzelf een religie te kiezen, dan neemt hij niet iets slaps als de Presbyteriaanse kerk, die nauwelijks richtlijnen verstrekt, maar dan kiest hij een fundamentalistische variant. De honderden verschillende kerken die in Amerika bloeien verstrekken voor hun gelovigen een vastomlijnd kader niet alleen voor het spirituele maar ook voor het dagelijkse leven. De mormonen bijvoorbeeld wisten de stad Salt Lake City tot grote economische bloei te brengen.
Toch wordt er op het ogenblik veel geklaagd in Amerika over gebrek aan gemeenschapswaarden en een groeiend egoïsme in de maatschappij. De socioloog Etzioni propageert het communitarisme, waarin de kleine gemeenschap van een dorp, een stadswijk in ere hersteld moet worden. Vindt Fukuyama ook dat er sprake is van een afglijden in Amerika naar extreem individualisme?
'Absoluut. Om een voorbeeld te nemen: ik heb drie jonge kinderen. Mijn vrouw en ik voeden die totaal anders op dan veertig, vijftig jaar geleden, als het gaat om omgang met vreemden. Nu druk je ze maar één ding op het hart: dat ze niet te vertrouwen zijn, dat je je niet door vreemden moet laten aanspreken. Dat gevoel van onveiligheid zie je ook in het moderne bouwen. Compounds met hekken eromheen en bewakers tegen criminelen. Vroeger had elk huis een veranda aan de voorkant die uitkeek op straat, waar de kinderen speelden. Nu speelt geen enkel kind op straat en de huizen zijn van het straatleven afgesloten. Er zijn heel veel van dat soort voorbeelden te geven die het verval van het vertrouwen in vreemden illustreren.'
Voortschrijdende individualisering wordt vaak in verband gebracht met feminisme.
'Het valt moeilijk te ontkennen dat de maatschappelijke verschuiving die de vrouwenemancipatie met zich meebracht naast de winst van de voorheen niet-gebruikte talenten ook bepaalde kosten opleverde. Vrouwen vormden de brug van het gezin naar buiten. Zij zaten in de Parent Teacher Associations, waren actief in vrijwilligersgroepen, kenden hun buurt en de mensen die er woonden. Veel sociaal kapitaal van de gemeenschap was te herleiden tot het werk wat zij – onbetaald – deden. De meeste mensen (ik ook) zullen zeggen dat de kansen die vrouwen nu hebben om hun talenten te gelde te maken en dus ook erkend te worden als volwaardig burger opwegen tegen het destructieve effect op de civil society. Maar je moet wel erkennen dat die kosten er zijn in de vorm van een afnemende spontane sociabiliteit in de maatschappij.'
Ziet u mogelijkheden om dat vertrouwen als cultureel element te herstellen?
'Ik ben niet optimistisch. Een ander aspect van het verval van vertrouwen is de [c] rights revolution [l]. Er is in de hele maatschappij de afgelopen dertig jaar een groeiende nadruk komen te liggen op de rechten van het individu, waarbij het hoofdstuk plichten geheel achter de horizon is verdwenen. Veel voorbeelden zijn te vinden in de juridische sfeer. Amerika is een extreem legalistische cultuur geworden. In the public housing sfeer was het altijd gebruikelijk dat de autoriteiten de huurders konden screenen, en als er iemand ongewenst gedrag vertoonde, kon hij eruit gegooid worden. Maar dat kan nu niet meer. Er zijn huurdersrechten. Je kunt drugsdealers of andere criminelen niet meer weren uit bepaalde gebouwen, want juridisch hebben de autoriteiten geen poot om op te staan De public housing appartementen worden op die manier een hel om in te wonen.
'Op een kleinschaliger niveau valt er wel wat te veranderen. Dat is ook gebeurd in fabrieken en bedrijven. Amerika kende in het bedrijfsleven vooral horizontale (klassegebonden) solidariteit. In Europa zie je dat vooral in Engeland, Frankrijk en de mediterrane landen. Engeland heeft de meest uitgesproken vakbondscultuur ter wereld. Vergelijk je dat met Japan, dan zie je daar vertikale soildariteit. Het gaat niet om de werkvloer tegenover het management, maar om het bedrijf of de werkeenheid als geheel. Iedereen voelt zich even verantwoordelijk voor het produkt. Het werk zelf ziet er daardoor ook heel anders uit. Voormannen springen in bij het handwerk en elke werker heeft de macht om het hele proces stil te zetten, als hij een fout ontdekt. Dit is een groot vertrouwen dat elke werker geschonken wordt. In de klassieke lopende-bandopzet (een Amerikaanse uitvinding) hebben de werkers die macht niet, omdat de leiding hen niet vertrouwt in dat opzicht. Toen de Amerikaanse auto-industrie ingestort was eind jaren zeventig, hebben de bedrijven zich georiënteerd op de Japanse wijze van produceren. Veel van de Japanse stijl van management: quality circles, lean manufacturing (waarin werkers veel verschillende werkzaamheden uitvoeren) werd door Amerikaanse bedrijven met succes overgenomen.'
Japan is een zeer homogene maatschappij met nauwelijks etnische minderheden. Amerika is heel heterogeen en wordt ook steeds multicultureler. In Europa heerst onvrede over de groeiende immigratie. Is de aanwezigheid van vertrouwen in een maatschappij (of zoals u het ook wel noemt: de hoeveelheid sociaal kapitaal) niet eenvoudig een functie van de homogeniteit?
'Het is maar net hoe je homogeniteit definieert. Amerika is altijd een land van immigranten geweest. Zij hebben het land door hard werken tot bloei gebracht. Ze kwamen uit uiteenlopende culturen maar uiteindelijk hebben ze zich geassimileerd aan de dominante cultuur die in theorie van de WASP's afkomstig was, maar toch ook weer breed genoeg was dat de meeste culturen zich er wel in konden herkennen. De WASP's waren vrij puriteins, maar andere waarden als het belang van hard werken, uitstel van behoeftebevrediging, de wens om hogerop te komen, spaarzaamheid, een goede scholing en noem alle burgerlijke waarden maar op kun je niet echt buitenissig noemen. Verder moest er Engels gesproken worden. Wat je nu in Amerika ziet is dat er geen consensus bestaat over wat de heersende cultuur is. Hij bestaat nog steeds, maar er is angst om hem als zodanig te presenteren. Er hoeft geen enkel probleem met immigranten te zijn, maar als je de kinderen gaat onderwijzen in hun eigen taal, in plaats van dat je ze engels leert dan kweek je wel een probleem. En als een zwart kind in de klas met een walkman opzit, betekent het niet dat je geen respect voor de zwarte cultuur hebt, wanneer je hem sommeert die radio af te zetten.
Een homogene cultuur is geen kwestie van etniciteit, maar van consensus over waarden en normen. Het multiculturalisme in Amerika is een formalistische hersenschim, die ingegeven wordt door betrekkelijk triviale factoren als etnische achtergrond of sekse of seksuele voorkeur. Er zijn heel veel groepen die allemaal op de een of andere manier rechten opeisen bij de staat. Dit zijn geen groepen zoals de immigranten altijd gemeenschappen hebben gevormd
Zijn vakbonden ouderwets geworden of hebben ze nog steeds een functie?
'Veel vrije-markteconomen hebben niet zoveel op met vakbonden en het is duidelijk dat er een destructief soort van vakbond bestaat, ik denk aan de vergeefse strijd van Arthur Scardale tegen het sluiten van obsolete kolenmijnen. Aan de andere kant is het een slechte zaak dat de vakbonden in Amerika zo op hun retour zijn. In de dienstensector zijn heel veel, heel slechtbetaalde banen – die werkers zijn nauwelijks georganiseerd, zodat hun perspectief ook minimaal blijft. De lonen in die sector zijn zo laag dat mensen al blij zijn als ze überhaupt een baan hebben. Aan zichzelf organiseren komen ze dan niet toe. In Europa speelt hetzelfde probleem, maar omdat de welvaartsstaat daar sterker is, duikt het daar op in de vorm van werkloosheid.
Uw stelling is dat een sterke, kapitalistische economie een stootkussen tegen oorlog vormt. Toch trok Amerika ten strijde tegen Iran vanwege de olie.
'Een bloeiende economie die in mijn idee hand in hand gaat met de vrije markt en een liberale demokratie heeft als bij-effect een Civil Society. De beste illustratie van het tegendeel speelde zich af in Oost-Europa waar de communistische staat 50 jaar z'n best heeft gedaan om de Civil Society af te breken. Geen vakbonden, geen vrije pers, geen politieke partijen. Toen die staat zelf in elkaar stortte, was er voor de mensen geen sociale identiteit meer over, omdat alles in verband stond met De Partij. Het maatschappelijk middenveld en de gebruikelijke sociale structuren waren verdwenen. Het enige waar mensen dan op terug kunnen vallen is de etnische identiteit en als dat pathologische vormen aanneemt, krijg je oorlog.'
Maar de Golf-oorlog ging over schaarste in zekere zin, het ging over olie.
'Dat is wel zo, maar er speelde ook mee dat het hier een niet-demokratische tegenstander betrof. Saddam Hoessein hoort niet bij de club van demokratisch gekozen machthebbers. Hij is een despoot. Tussen demokratieën komen geen oorlogen meer voor. Oorlogen vanwege schaarste van voedsel of grondstoffen zie je nog in Afrika. In het algemeen wordt de welvaart via andere methodes gecreëerd. Vroeger annexeerde je het buurland als je meer van het een of ander wilde. Tegenwoordig gaat het om vaardigheden, opleiding, technische know-how, wetenschappelijk onderzoek. Japan heeft een minuscuul oppervlak, maar het is de tweede economische grootmacht ter wereld. Ze zullen Mantsjoerije niet meer binnenvallen, want ze hebben wel betere methodes om machtig te worden. Oorlog voeren is trouwens ook veel riskanter in de zin van potentiële destructie dan vroeger.'
U heeft geen aandacht besteed aan de islamitische wereld in uw boek. Maar dit zijn precies de landen waar geen liberale demokratie heerst. Misschien is die cultuur zelfs wel zo anti-demokratisch dat zij op een gegeven ogenblik geen been in oorlog ziet? Dat is althans het idee van Samuel Huntington in zijn artikel 'The clash of cultures'.
'Het probleem van de islamitische landen is inderdaad dat kerk en staat niet gescheiden zijn. Ze hebben een concept van een wereldbroedermoslimgemeenschap, die de grenzen van de staten overschrijdt. Dat is een potentieel gevaar, al geloof ik niet dat de dreiging van de oliestaten zelf uitgaat. Die zijn voorlopig te rijk voor oorlog. Rijkdom is een domper op expansie-fundamentalisme.'
Ik bespeur in uw boek een voorkeur voor het Japanse systeem, dat veel op het Duitse lijkt, met veel vertrouwen binnen de maatschappij en daardoor de mogelijkheid om grote bedrijven te ontwikkelen. De Japanse cultuur is als een blok graniet, en de Chinese als een dienblad met los zand is het gezegde dat u citeert.
'Ik denk inderdaad dat de Japanse cultuur meer stabiliteit biedt. China is in snel tempo aan het moderniseren en de welvaart wordt steeds groter, maar het draait vooralsnog op ontelbare kleine familiebedrijven, die over elkaar heen buitelen. Het nadeel daarvan is dat de staat zich garant moet stellen. Dat zie je ook in Frankrijk dat een rijke traditie aan familisme heeft. Als de bedrijven het zelf niet kunnen opknappen om te groeien, moet de staat inspringen (hetzij in de vorm van geldelijke steun of van nationalisatie) en daar zijn risico's aan verbonden. Dezelfde risico's van corruptie en totale ongeïnteresseerdheid die de vroegere communistische landen kenmerkten. In Frankrijk is het hele bedrijfsleven verbureaucratiseerd. Alle richtlijnen komen van de staat, je wordt daar alleen gepromoveerd wegens anciënniteit. Dit leidt tot grote rigiditeit en een gevoel van onmacht bij de werkers.
Een heel belangrijk kenmerk van de Japanse cultuur is het hechten aan een baan voor het leven. Het idee dat je als werknemer er zeker van kunt zijn niet ontslagen te worden en dat een bedrijf altijd moeite zal doen voor omscholing om de persoon in dienst te houden. Dit wordt nu moeilijker, omdat in Japan een lichte stagnatie in de economie is opgetreden. Toch wordt er aan vastgehouden. In Duitsland zie je iets vergelijkbaars. Daar hebben ze het systeem van vakopleidingen. Het merkwaardige is dat het Duitse schoolsysteem op het eerste gezicht erg ongelijkheidsbevestigend is. Op tienjarige leeftijd moet het kind kiezen tussen drie richtingen, verder lager onderwijs, Hauptschule of gymnasium. Alleen het gymnasium geeft toegang tot de universiteit. Je zou zeggen dat op die jonge leeftijd de kaarten reeds geschud zijn. Maar voor elk vak dat een jongere kiest moet een opleiding in het bedrijf van drie jaar gevolgd worden. En als iemand goed in z'n vak is kan hij via zijn werk alsnog een universitaire titel halen. Duitse werkers zijn uitzonderlijk capabel, omdat ze allemaal zeer goed geschoold zijn, of het nu handarbeid, administratief werk of hooggeschoold werk betreft. Het systeem van een opleiding tijdens het werk, waarin je leerling bent, maar wel geld verdient is een moderne versie van de Middeleeuwse gilden. In de andere Europese landen zijn die gilden onder druk van de industrialisatie afgeschaft, maar Duitsland was laat met industrialiseren en die gilden zijn niet afgeschaft doordat de staat een vinger in de pap wenste (zoals in Frankrijk), maar min of meer geruisloos overgenomen en gemoderniseerd. Bij het begrip gilde hoort ook een baan voor het leven. Als een bedrijf drie jaar heeft geïnvesteerd in een jongere, dan wordt zo iemand minder snel ontslagen als een werknemer in de VS die er een driedaagse jobtraining op heeft zitten. Dat is ook weer een illustratie van het fenomeen vertrouwen binnen de maatschappij. Het mooie van de Japanse en Duitse cultuur is dat verworvenheden uit het verleden soepel in een moderne demokratie geïntegreerd konden worden.
0 reacties
Blijf op de hoogte, abonneer je op de RSS feed voor reacties op dit artikel.